Select Page

George Berkeley

1685-1753

Inleiding

Esse est percipi

  • Vat van tegenstrijdigheden
    • Hij beroept zich op het gezond verstand én problematiseert het bestaan van een materiële wereld
    • Hij verzet zich tegen metafysische ideeën én ontwerpt een geheel eigen metafysica waarin het bestaan van God een centrale plaats inneemt.
    • uitgesproken empirist én een idealist (ontkent een buiten ons bestaande werkelijkheid)
  • Zeer gelovig, schrijft zijn werk voor zijn 30e en wordt uiteindelijk bisschop van Cloyne
  • Noemt Locke’s theorieën absurd en gevaarlijk, verzet zich met name tegen het onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen en tegen de idee van een substantie
  • Verzet zich allereerst tegen het misbruik van taal als er gesproken wordt over abstracte ideeën of begrippen, wat tot allerlei dwalingen leidt.

Universalia

Welke status hebben abstracte begrippen? Als we een mens voorstellen is dat altijd een bepaalde mens, nooit een mens in algemene zin.

Twee mogelijke standpunten over abstracte begrippen:

  • Het realistische standpunt – een abstract begrip beantwoordt aan een bepaalde werkelijkheid, zoals Plato’s Ideeënwereld.
  • Het nominalistische standpunt – ziet abstracte begrippen als paard en mens slechts als namen die verwijzen naar bepaalde dingen in de werkelijkheid
  • Berkeley is een uitgesproken nominalist en empirist. We kunnen niet aan een mens denken zonder een concrete mens voor ogen te hebben, we kunnen niet aan abstracte begrippen als beweging en uitgebreidheid denken zonder een concrete voorstelling te maken van een concreet object, van een bepaalde vorm, grootte en kleur? Een idee van een driehoek zonder eigenschappen is niet mogelijk.
  • Berkeley wijst alle abstracte begrippen af als zinloos taalgebruik. Hij maakt dan ook geen onderscheid zoals Locke, tussen primaire en secundaire eigenschappen.
  • Ook het idee van substantie als drager van eigenschappen is niks, als je alle eigenschappen van een object weghaalt blijft er niets over.
  • Er is volgens Berkeley maar één substantie: die van de menselijke geest. Deze staat voor hem centraal en is het uitgangspunt van zijn kennisleer.
  • Het klassieke probleem van de kennisleer: wat is de relatie tussen kennis en gekende, tussen de geest en de werkelijkheid daarbuiten lost hij op door te stellen dat er buiten de waarneming niets is: esse est percipi (zijn is waargenomen worden).
  • Wat hij daarmee bedoelt is niet dat je huis weg is als je er niet bent, maar dat er maar één manier is om inhoud te geven aan het idee dat je huis bestaat: gaan kijken.
  • Bestaan houdt dus noodzakelijkerwijs de mogelijkheid van ervaring in.

Ideeën

  • Het bestaan van dingen is dus gelijk aan ideeën in de geest gebaseerd op waarnemingen. Hoe kan het dan dat andere mensen dezelfde ideeën hebben? Omdat God the author of nature is. Wat wij zien zijn de uitdrukkingen van Gods wil en de natuurwetten zijn de uitdrukkingen van de orde van zijn wilsbesluiten.
  • Berkeley’s deus ex machina moet in de context geplaatst worden van de opkomst van het mechanicistische denken. Hij verzet zich tegen de materialistische metafysica, waarin begrippen van Newton’s theorie als zwaartekracht door hem gezien worden als occult en geen verklaring van de oorzaken van natuurverschijnselen, maar verwijzen slechts naar gevolgen die door ons worden waargenomen.
  • De notie van een almachtige welwillende God vervult in feite de rol die materie inneemt bij Locke.
  • We ought to think with the learned, and speak with the vulgar

Voor Berkeley zijn ideeën objecten van het denken. Hij maakt onderscheid tussen:

  1. ideeën die op de zintuigen worden ‘gedrukt’
  2. ideeën die voortkomen uit gevoelens en verrichtingen van de geest (denken)
  3. ideeën die worden gevormd door verbeelding en herinnering.

Substantie

Ontkent bestaan materiële substantie. Geest is een aparte substantie, genaamd ziel. Deze immateriële substantie is het substraat van alle geestelijke activiteit.

Print Friendly, PDF & Email