Select Page

John Locke

Wrington 1632 - High Laver 1704
BekijkWiki

Inleiding

Tabula rasa

Grondlegger van de moderne kennisleer of epistemologie.

  • the story he told about this work (from The Epistle to the Reader)
    • me and some friends were having a discussion about morality and religion when questions about our knowledge of these subjects arose (cf. pp. 305-6)
    • specifically, the question whether we could apply the same methods to these subjects that we use in the physical sciences
    • Locke thought he could explain his position in about a page
    • he ended up instead with a 700 page book that took him nearly 20 years to write: begun 1671, published 1689
  • he describes himself as an “underlaborer” to the great scientists of his day (p. 306)
    • Locke was a member of the Royal Society and a medical doctor
    • he knew Boyle, Newton, etc. Sydenham was a doctor who discovered that quinine cured malaria.
    • as an “underlaborer” to these men, he saw his job as clearing away “some of the rubbish that lies in the way to knowledge”
    • Locke was continuing the foundation metaphor of Descartes, whom he had read when he was in his early thirties – rubbish meant rubble
  • For Locke, this rubbish included:
    • “the learned but frivolous use of uncouth, affected, or unintelligible terms”
    • which seem to include Descartes’s innate ideas
      • Locke specifically rejects innateness of the idea of God at Book I, ch. iv, para. 8
      • this stirred up some controversy when he published an abstract of the book in 1688
  • Locke was to build an entirely different sort of foundation for our knowledge, one based on experience

Zelfonderzoek van het verstand

Locke’s insight was that before we can analyze the world and our access to it we have to know something about ourselves. We need to know how we acquire knowledge. We also need to know which areas of inquiry we are well suited to and which are epistemically closed to us, that is, which areas are such that we could not know them even in principle. We further need to know what knowledge consists in.

Zoals het oog dingen ziet maar niet zichzelf, zo is het ook met het verstand. En dat is precies wat hij wil onderzoeken.

Idee is alles wat het denken als object heeft. Dat komt overeen met alles wat Hume Percepties noemt. Locke lijkt geen onderscheid te maken tussen waarnemingen en denken over waarnemingen.

Er kan geen sprake zijn van aangeboren principes of ideeën, de geest is een tabula rasa. Ideeën komen louter uit ervaring.

Er zijn twee bronnen van kennis: zintuigelijke indrukken (sensations) en reflectie (reflection), samen vormen ze ervaringen. Locke beschouwt de zintuigelijke waarneming als de belangrijkste bron van onze kennis.

  • Ideeën
    • Enkelvoudig – simpele gewaarwordingen, worden passief ondergaan, kunnen niet worden bedacht of teniet gedaan
      • primaire eigenschappen: vorm en hardheid (komen overeen met werkelijk bestaande eigenschappen van het object)
      • secundaire eigenschappen: kleur, geluid, smaak (komen niet overeen met werkelijk bestaande eigenschappen van het object, ze zijn niet wezenlijk voor het object)
    • Complex – Opgebouwd uit enkelvoudige ideeën, maar door onze geest omgezet in complexe ideeën, bijvoorbeeld schoonheid, dankbaarheid, een persoon, een leger, het universum. Het zijn constructies van de menselijke geest.

Substantie: is de drager van de eigenschappen van een object. De idee van een substantie is ‘a supposed I know not what, to support those ideas we call accidents’

Zowel Locke als Descartes zijn van mening dat de filosofie is vastgelopen in het scholastieke denken, gemotiveerd door de voortgang van de wetenschap gaan ze op zoek naar een nieuwe filosofie als grondslag voor de moderne wetenschap.

Locke vergelijkt zijn benadering met de benadering van historici (historical plain method), hij wil aangeven hoe het kenproces zich feitelijk voltrekt, zoals historici vaststellen wat er in het verleden feitelijk is gebeurd. Ter illustratie het leerproces van een kind (tabula rasa):

  • Eerst verkrijgt het specifieke ideeën via de zintuigen en geeft die namen,
  • dan worden die ideeën geabstraheerd en vormen algemene ideeën met algemene namen,
  • de rede ontwikkelt zich parallel aan algemene ideeën en namen.
  • Kinderen ontdekken dat het ene idee verschilt van het andere, dat zoet niet bitter is.
Print Friendly, PDF & Email