Inhoud
Types of Reasoning
Deductive (from meaning postulate, axiom, or contingent assertion): if p then q (i.e., q or not-p)
Defeasible (from authority): if p then (defeasibly) q
Probabilistic (from combinatorics and indifference): if p then (probably) q
Statistical (from data and presumption): the frequency of qs among ps is high (or inference from a model fit to data); hence, (in the right context) if p then (probably) q
Inductive (theory formation; from data, coherence, simplicity, and confirmation): (inducibly) “if p then q”; hence, if p then (deducibly-but-revisably) q
Abductive (from data and theory): p and q are correlated, and q is sufficient for p; hence, if p then (abducibly) q as cause
Inleiding
Be a philosopher; but, amidst all your philosophy, be still a man.
Leven
- geboren in Edinburgh
- Vader sterft als hij 2 is
- Voorbestemd voor een rechten studie, maar is veel meer geïnteresseerd in literatuur
- Vertrekt rond 1734 richting La Flèche en gebruikt de bibliotheek van het jezuïetencollege (waar ook Descartes is opgeleid) om zijn ‘Treatise of Human Nature‘ te schrijven. In 1739 vallen de eerste twee boeken van de Treatise doodgeboren van de pers.
- Hij is kort klerk in Bristol, Gouverneur van de markies van Annandale, mist benoemingen aan de universiteiten van Edinburgh en Glasgow doordat de kerk zijn Treatise ziet als gevaarlijke nieuwlichterij, wordt secretaris en later adjudant van generaal James St. Clair, in 1751 bibliothecaris van de ‘Faculty of Advocates’ in Edinburgh, schrijft het monumentale ‘History of England’ en kon door het succes verder in welstand leven. Wil in 1763 terugkeren naar Schotland, maar wordt secretaris van de ambassadeur in Parijs en na het vertrek van graaf Hertford ook nog even plaatsvervangend ambassadeur, is beroemd en geliefd als filosoof diplomaat in Parijs en vrienden met Denis Diderot, d’Alembert en d’Holbach. Neemt tijdelijk de ietwat paranoïde Rousseau in huis in Engeland, wordt in 1767 staatssecretaris van het Noordelijke departement onder Conway en keert uiteindelijk in 1769 terug naar Edinburgh waar hij zijn autobiografie schrijft My own Life. Hume was best bevriend met Adam Smith, Wealth of Nations werd in zijn sterfjaar (1776) uitgegeven.
Werk
- Hume onderzoekt steevast vanuit het argument dat een idee uit een indruk moet zijn afgeleid.
- Verwerpt de methodische, universele twijfel/scepsis van Descartes, omdat hij bij zijn gevolgtrekkingen gebruikmaakt van juist die vermogens die hij eerder in twijfel trok.
- Verwerpt ook het pyrronisme (het is onmogelijk om tot betrouwbare kennis te komen), vanwege de zinloosheid en de verlammende werking ervan.
- Voorstander van academische twijfel: een gematigde scepsis zonder vooroordelen en partijdigheid, gericht op een juist inzicht in het gewone leven en de dagelijkse praktijk en ervaring.
- Tegenstander van alle metafysische theorieën, vaak is niet de rede hier doorslaggevend, maar de retoriek.
- Alles kan niet anders dan via de menselijke vermogens gekend worden
- In de tijd van Hume was Newton een natural philosopher en stond moral philosophy voor menswetenschappen. De grondlegger van de economische wetenschap, Adam Smith, was hoogleraar moral philosophy.
- Als Hume het over de experimental method heeft in de subtitel van de Treatise dan bedoelt hij daarmee niet het doen van experimenten, maar een methode die gebaseerd is op waarneming en observatie, ofwel empirie.
- Hume vatte de natuurwetenschappen (van Newton) op als model voor zijn moral philosophy.
Kennisleer (Epistemologie)
Alle ideeën zijn te herleiden tot de ervaring
Percepties
Voor Hume is perceptie de meest algemene categorie voor ervaring en kennis. Indrukken hebben te maken met voelen, Ideeën met denken. Hij maakt onderscheid tussen indrukken en ideeën. Een indruk als pijn (bv. door verbranding) is oorzaak van een idee (een soort kopie van de indruk) die in onze herinnering achterblijft. De reflectie van die specifieke pijn (mocht de herinnering daaraan op enigerlei wijze getriggerd worden) is op zich weer een indruk, die weer kan leiden tot een kopie als idee. Zo ontstaat gelaagdheid, maar die moet altijd te herleiden zijn tot een initiële zintuigelijke indruk.
- Indrukken (hebben te maken met voelen)
- van de zintuigen
- van de reflectie
- Ideeën (hebben te maken met denken)
- van de herinnering
- van de verbeelding
Zowel bij ideeën als bij indrukken maakt Hume onderscheid tussen enkelvoudig en complex. Een enkelvoudige indruk (of idee) is bv de kleur groen, een indruk die niet verder op te splitsen is. Een complex is de indruk (of idee van) een appel, waarbij zowel geur, smaak, kleur goed te onderscheiden zijn.
Een idee wordt altijd veroorzaakt door (enkelvoudige) indrukken. Een herinnering is een soort tussenpositie tussen indruk en idee. De ‘levendige’ herinnering zit dichter bij de indruk.
Enkelvoudige ideeën kunnen middels de gentle force van associaties uitgroeien tot complexe ideeën, hij noemt drie vormen
- gelijkenis
- nabijheid (in ruimte en tijd)
- oorzaak > gevolg
Voor Hume is oorzakelijkheid het belangrijkst, dat ziet er in zijn moral philosophy anders uit dan in de natural philosophy. Hij definieert causaliteit in termen van oorzaak van beweging of handelingen en oorzaak van bestaan. Hij rekent daar bijvoorbeeld ook machtsverhoudingen toe, wat impliceert dat ook de mogelijkheid om oorzaak te zijn van handelingen voor Hume een oorzakelijk verband betekent.
Met betrekking tot substantie neemt Hume een nominalistisch standpunt in. Een substantie is niets anders dan een verzameling enkelvoudige ideeën die in de verbeelding zijn verenigd en onder een noemer zijn geplaatst, zodat de verzameling makkelijk voor de geest te halen is.
Ook abstracte ideeën kunnen herleid worden naar individuele indrukken, want van abstracte indrukken kan geen sprake zijn. Hume is een tegenstander van iedere vorm van essentialisme.
Hume’s benadering kenmerkt zich door steeds strikt beargumenteerde standpunten in te nemen om vervolgens erbij te vermelden dat het niet altijd strookt met de dagelijkse praktijk.
Kritiek op Locke, wat minimaal aangeboren is is ons vermogen om impressies op te doen.
Het probleem van de causale relatie
- Er zijn twee soorten kennis:
- Kennis die op de ervaring is gebaseerd (Kant’s synthetisch a posteriori)
- Kennis die voortkomt uit analyse (Kant’s analytisch a priori)
- Het probleem met causaliteit is dat het wel gebaseerd is op de ervaring, maar dat de idee ervan niet is gerelateerd aan een indruk.
- Wat we kunnen waarnemen is een feitelijke volgordelijkheid, maar geen noodzakelijkheid, we zien de ene biljartbal bewegen, en dan de andere.
- Noodzakelijkheid is volgens Hume de crux van het causaliteitsbegrip. Een verband tussen A en B kan niet gebaseerd zijn op een eenmalig verschijnsel. Uit ervaring moet blijken dat bepaalde verschijnselen steeds samengaan, constant conjunction.
- Voorwaarde is dat de toekomst qua omstandigheden lijkt op het verleden.
- Het fundament voor causale relaties is gewoontevorming (custom, habit).
- Het causale verband ligt echter niet in de werkelijkheid zelf, maar in ons hoofd.
- De noodzakelijkkheid van causale relaties is een overtuiging, belief, die we projecteren op de objecten. Niet de rede, maar de gewoonte is de gids in ons leven
- The problem of induction: Concluderen dat een verschijnsel zich zal herhalen op basis van herhalingen in het verleden is ongegrond. Het is bij wijze van spreken niet zeker dat de zon morgen opgaat in het oosten. Zo is het ook niet zeker dat dingen blijven gaan zoals ze gingen als ze niet waargenomen worden.
Scepticisme van David Hume
- Is in eerste plaats een verwerping van het extreem scepticisme (van Descartes)
- Gematigde twijfel betekent (academisch scepticisme): zonder vooroordelen, onpartijdig, uitgaan van heldere en vanzelfsprekende principes, vooruitgang maken met bedachtzame stappen en regelmatig terugblikken op conclusies en gevolgen.
- Verwerpt ook het pyrronisme: zekere kennis is onmogelijk.
- Continued existence: ‘we must take for granted that objects exist outside our perception’, onze zintuigen geven ons er geen bewijs van.
- Wij kunnen op basis van waarneming van objecten in een bepaald tijdsbestek er een permanent bestaan aan toekennen, ze krijgen een identiteit.
- Zijn gematigd scepticisme is ook een kritiek op Locke en Berkeley’s onderscheid tussen primaire en secundaire eigenschappen van objecten. Berkeley zei dat in feite ook, maar liet (net als Descartes) God garant staan voor de overeenstemming tussen onze percepties en de werkelijkheid.
- Substantie: Hume verwerpt het bestaan van een geestelijke substantie volledig (volgens Berkeley de enige substantie). Voor hem zijn zintuigelijke percepties het uitgangspunt en die hoeven geen verdere verklaring. Er is geen indruk die aan het bestaan van een dergelijke substantie of aan de idee van de onsterfelijke ziel ten grondslag ligt. Hiermee is de bodem onder een onsterfelijke ziel weggeslagen.
Identiteit
- Mensen, schepen, bomen veranderen, groeien, misschien is niets meer hetzelfde, maar een mens, een verbouwd schip, een volgroeide boom houdt zijn identiteit.
- Persoonlijke identiteit: Er is geen zelf want die zou ooit gebaseerd moeten zijn op een enkelvoudige indruk, en dan zou het idee van een zelf een leven lang onveranderlijk zijn. Een persoonlijke identiteit is een eenheid van ideeën, verbonden door associatie. De herinnering roept vroegere percepties voor de geest, waarbij de verbeelding relaties van gelijkenis aanlegt. Verandering in de identiteit ontstaat doordat de ene idee oorzaak is van een volgend idee maar daar ook door verdrongen wordt en weer door een derde. Zo zijn de veranderingen in een identiteit verbonden door causaliteit. Hume vergelijkt de persoonlijke identiteit met een republiek.
- Persoonlijke identiteit is vooral gebaseerd op herinnering, zonder welke we geen notie van causaliteit zouden hebben.
- Het lukt Hume niet om de eenheid van de persoonlijke identiteit aan te tonen en hij gooit de handdoek. Kant neemt de handdoek op en stelt dat hetgeen dat percipieert geen object is en dus ook niet gepercipieerd kan worden. Hij maakt er in feite een non-issue van.
Godsdienst en ethiek
- Wonderen: Ervaringsoordelen kunnen hoogstens met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid waar zijn. Geen verschijnsel in de wereld is dus a priori uitgesloten. Een wonder, een inbreuk op een op ervaring gebaseerde natuurwet, is alleen acceptabel als de onwaarheid van de betreffende getuigenis een groter wonder zou zijn dan de gebeurtenis waarvan het getuigt.
- Getuigenissen (van wonderen) kunnen nooit als grondslag voor een religie worden gehanteerd.
- De waarheid van een Godsdienst is gebaseerd op geloof niet op rede, getuigenis van een wonder doet een onterecht beroep op de rede.
- Argument from design: Is het mogelijk dat de natuurlijke orde en doelmatigheid berust op toeval? Hume zegt dat een bewijsvoering voor het bestaan van God losstaat van de wijze waarop wij vorm geven aan ons dagelijks leven. Hij stelt dat de oorzaak (God als architect) niet meer mag verklaren dan voor het gevolg (de natuurlijke orde en doelmatigheid) noodzakelijk is. Ofwel oorzaak en gevolg moeten op elkaar afgestemd zijn. Almacht (ook ten aan zien van gebeurtenissen, goedheid, straffen en belonen zijn niet af te leiden uit de natuurlijke orde en regelmaat. We maken de grote fout menselijke eigenschappen te projecteren in het handelen van God.
Ethiek
- Hume gaat het niet om inhoudelijke richtlijnen voor handelen (een normatieve ethiek), maar om een meta-ethiek gebaseerd op empirisch onderzoek.
- Hume ziet de rede niet als grondslag voor de ehtiek. De rede kan weliswaar niet geheel worden buitengesloten, maar wat rechtschapen, billijk, betamelijk, nobel en grootmoedig is willen we omarmen en in stand houden, terwijl wat begrijpelijk, evident en waarschijnlijk slechts de koele instemming van ons hart krijgt.
- De rede alleen kan nooit een motief zijn voor een wilshandeling en de rede kan de hartstocht niet tegenwerken in haar invloed op de wil.
- De rede is en moet de slaaf zijn van de hartstochten
- It is not contrary to reason to prefer the destruction of the whole world to the scratching of my finger.
- Volgens de kentheorie van Hume kan de rede alleen de relatie tussen ideeën vaststellen of feitelijke standen van zaken.
- Als je een moord met voorbedachte onderzoekt en je richt je op het object dan vind je geen ondeugd, pas als je je aandacht op je eigen boezem richt tref je een gevoel van afkeuring.
- Ethiek is gebaseerd op gevoel. Volgens zijn kennisleer zijn ideeën altijd een afgeleide van indrukken, consequent daarmee is dat ethiek teruggaat op gevoel. Bovendien gaat het in de ethiek niet om kennis a priori of a posteriori.
- De deugd van welwillendheid heeft nadrukkelijk een sociale dimensie (itt de traditionele visie op een deugd als iets persoonlijks), het heeft nut.
- Ook rechtvaardigheid, want stel je voor dat je in een samenleving leeft waarin niemand aan iets gebrek heeft, dan zou men geen notie hebben van rechtvaardigheid. En in de omgekeerde situatie zou rechtvaardigheid plaatsmaken voor de drijfveren van zelfbehoud.
- Er is een universeel positieve waardering voor nut, het is de basis voor ehtiek en de mensheid kan niet bestaan zonder samenlevingen.
- Ethische noties zijn gebaseerd op sympathie. Hun geldigheid zit erin dat we ze herkennen in ons zelf.
- De deugd is op zich begerenswaardig, louter vanwege de voldoening die het geeft.
- Samenvattend gaat het volgens Hume in de ethiek om
- Het gevoel als grondslag, niet de rede en
- Normatieve oordelen niet om feitelijke
- Voor het religieuze, bovennatuurlijke, voor het celibaat, ascese, deemoed, stilte en ‘the whole train of monkish vrtues’ is geen plaats.
Invloed van Hume
- Kritiek in zijn tijd
- Kant uit zijn dogmatisch sluimer gehaald, de aanspraken van het empirisme serieus genomen, maar heeft meer zijn problematiek overgenomen dan zijn denkbeelden
- Vooral in het Angelsaksische taalgebied
- is en ought nog steeds voer voor discussie
- Net als argument from design