Select Page

René Descartes

La Haye en Touraine, 1596 - Stockholm, 1650
BekijkWiki

Inleiding

  • Descartes was van adelijke afkomst en financieel onafhankelijk
  • Hij leefde in de tijd van Galileo Galilei en Johannes Kepler, terwijl de moderne wetenschap tornt aan het Aristotelische wereldbeeld
  • Descartes verwerpt Aristoteles en komt daarmee in conflict met de theologen uit zijn tijd die de leer van Aristoteles in hun theologie hebben verwerkt.
  • Hij stelt dat er waarschijnlijke kennis niet gebaseerd kan zijn op traditie, opvoeding en gezag en gaat op zoek naar onbetwijfelbaar zekere kennis. Kennis door het verstand voortgebracht die helder en welonderscheiden is, een ordelijke samenhang vertoont en onwrikbaar gefundeerd is
  • Wiskunde is in zijn ogen de enige wetenschap met stevige fundamenten.
  • Zijn project: ontwikkeling van een universele wetenschap met behulp van een universele methode. Hij wilde de nieuwe Aristoteles zijn.
  • Discours de la Methode is een ambitieus project, gericht op het grote publiek, geschreven in de ik-vorm: een krachtig pleidooi voor een onafhankelijk niet vooringenomen onderzoek naar ware en zekere kennis.
  • Descartes is misschien niet eenzijdig rationalist, zelf heeft hij het over le bon sens.
  • Wetenschap moet volgens hem dienstbaar zijn aan de praktijk van het leven
  • Descartes pretendeerde niet dat hij slimmer was dan anderen, maar dat het gaat om je verstand op de juiste manier gebruiken.
  • Algemene instemming is niet gelijk aan waarheid.
  • De wetenschap van Aristoteles is beschouwend van aard, Descartes draait dit om: wetenschap als heer en meester der natuur.
    • De moderne wetenschap wil niet alleen begrijpen maar ook ingrijpen.
    • Descartes is geïnspireerd door de zekere en evidente argumenten van de wiskunde, maar teleurgesteld in de toepassing ervan tot dan toe: werktuigkunde
    • De ethiek ontbreekt juist ieder fundament, is gebouwd op slib en zand.
    • Theologie gaat uit van geopenbaarde waarheden en die gaan het verstand te boven, ze kunnen wel geloofd maar niet begrepen of bewezen worden.
    • Filosofie bevat niets waarover niet geredetwist kan worden. Kritiek is vooral gericht op de inmiddels dogmatische scholastieke methode van een openbaar dispuut. Een discussie zonder overzicht, gericht op het weerleggen van argumenten van de ander, met gebruik van gezagsargumenten van met name Aristoteles, een verzameling losse stellingen over detailkwesties.

Discours de la Methode

Inleiding over de methode om zijn verstand goed te gebruiken en de waarheid te achterhalen in de wetenschappen.

Deel I. Beschouwingen betreffende de wetenschappen

  1. Er is geen wetenschap die aan zijn verwachtingen voldoet, namelijk dat hij op heldere en zekere wijze alles zou kunnen leren wat nuttig is.
  2. Hij wil waar en onwaar scheiden ten einde te weten wat hij moet doen om in zekerheid te leven

Deel II. De regels van de methode

1 Evidentie nooit iets voor waar aan te nemen waarvan ik niet zelf de waarheid op evidente wijze inzag (ook intuïtie)
2 Analyse om elk te onderzoeken probleem eerst in zoveel stukken te verdelen als mogelijk en voor een juiste oplossing noodzakelijk zou zijn
3 Synthese om mijn gedachten volgens een bepaalde orde te doen verlopen, dat wil zeggen, te beginnen met de meest eenvoudige dingen, die het makkelijkst te kennen zijn, en langzaam, als het ware stap voor stap, op te stijgen tot de kennis van de meest ingewikkelde zaken (ook orde)
4 Herhaling om voortdurend een zo volledig mogelijk en systematisch overzicht te maken dat ik zeker zou zijn niets te vergeten (ook enumeratie)

Deel III. Enkele regels van de moraal

  1. De eerste was om te gehoorzamen aan de wetten en gewoonten van mijn land, daarbij voortdurend de godsdienst waarin ik door Gods genade ben opgevoed, te bewaren en in al het andere mij te houden aan de meest gematigde en de minst extreme opvattingen zoals die algemeen in praktijk worden gebracht door de verstandigste mensen uit mijn omgeving.
  2. Mijn tweede regel was om in mijn handelingen zo standvastig en vastberaden te zijn als mogelijk en een eenmaal begonnen handeling zonder aarzelen te voltooien, of deze nu op twijfelachtige of op een zekere opvatting gebaseerd zou zijn.
  3. Mijn derde regel was om te trachten niet het lot maar mijzelf te bedwingen en mijn verlangens te veranderen en niet de loop der dingen; en in het algemeen mij de opvatting eigen te maken dat alleen ons denken volledig in onze macht is.
  4. Ter afsluiting van deze moraal besloot ik om een overzicht te maken van wat mensen zoals doen in dit leven, teneinde daaruit het beste te kiezen; en zonder iets te willen beweren ten nadele van anderen meende ik dat ik het beste door kon gaan met waar ik mee bezig was, dat wil zeggen, heel mijn verdere leven te besteden aan het verder ontwikkelen van de rede en zoveel als in mijn vermogen lag voort te gaan in de kennis van de waarheid volgens de methode die ik mijzelf had opgelegd.

Deel IV. Argumenten voor het bestaan van God en de menselijke ziel

  1. Als algemene regel stelde hij dat mensen helder en welonderscheiden kunnen denken. Omdat hij kon denken aan iets dat volmaakter was dan hijzelf kwam hij tot het idee dat er daadwerkelijk een wezen moest zijn die volmaakter is.
  2. Want als men de redenering van zo-even doorvoert, behoef ik, om God te kennen (althans voor zover mij dat is toegestaan), van alles waarvan ik mij een voorstelling aantref slechts na te gaan of het een volmaaktheid is of niet, en ik zou er zeker van zijn dat niets wat in enig opzicht onvolmaakt is, in hem is, maar al het andere wel. Hij koppelt de zekerheid van het bewijs van het bestaan van God aan de zekerheid van een wiskundig bewijs.

Deel V. Een opsomming van de natuurkundige problemen

  1. Gaat in op het mechanicisme aan de hand van gedetailleerde beschrijvingen van de werking van het heelal en het menselijk lichaam.
  2. Verschillen tussen mens en dier: Woorden moeten niet verward worden met de natuurlijke bewegingen waarmee hartstochten worden uitgedrukt en die niet alleen een dier maar zelfs een machine kan nabootsen; noch moet men, naar het voorbeeld van sommige ouden, denken dat dieren spreken, maar dat wij hun taal niet verstaan.

Deel VI. Benodigdheden om verder te komen in het onderzoek der natuur

  1. Hij voorziet de mogelijkheid van complete beheersing van de natuur
  2. En een geneeskunde die alle ziektes en ouderdom kan uitbannen

Het ideaalbeeld van de wetenschap

In deel 2 van La Discours stelt D dat iets dat uit verschillende stukken is samengesteld of door verschillende mensen is gemaakt minder volmaakt is dan iets dat door één iemand is gemaakt. Bv, gebouwen van één of meerdere architecten, wetgeving van één wijze wetgever versus ‘gegroeide’ wetgeving, één God versus vele, één verstandig mens versus vele niet originele meningen, ofwel wetenschap moet het werk van één enkel mens zijn.

De ideale wetenschapper is onbedorven en onbevangen als een kind, met het gezond verstand van een volwassene.

Drie tegenstanders:

  1. de scholastieke theologie – de openbaringstheologie valt buiten de natuurlijke kenvermogens, de filosofie moet buiten de kerkelijke autoriteiten kunnen opereren. De Natuurlijke theologie van Thomas van Aquino is gebaseerd op Aristoteles en is wel een filosofische aangelegenheid.
  2. de scholastieke filosofie – steunt op het gezag van Aristoteles, Plato en Augustinus, dat is in zijn ogen geen argument voor zekere waarheid, want alles is wel eens beweerd.
  3. de alledaagse ervaring – (op Aristoteles gebaseerd) wemelt van de praktische zekerheden, die de filsofische en wetenschappelijke toets van kritiek niet kunnen doorstaan. Bv mensen pretenderen nu te weten dat de aarde om haar eigen as draait, maar dat zeggen ze na, ze hebben het nooit zelf onderzocht.

De regels van de methode

  1. de eerste regel is de regel van evidentie. Het is gebaseerd op inzicht, een soort verstandelijk zien.
  2. De tweede regel is de regel van analyse, de ontleding van het probleem in hanteerbare intuïtief bevattelijke elementen, op dit pad vinden we nieuwe waarheden
  3. De derde regel is de regel van de synthese, waarbij we het geheel op een (andere) inzichtelijke wijze reconstrueren, een nieuwe ordening
  4. De vierde regel is de regel van enumeratie, het met behulp van volledige opsommingen zich telkens maar weer voor de geest halen van de elementen van desbetreffende reeks, om maar niets te vergeten.

Ware kennis is een aangelegenheid van het verstand (niet van de zintuigen) en moet aan een aantal eisen voldoen, het moet:

  1. gebaseerd zijn op inzicht
  2. gebaseerd zijn op eigen inzicht
  3. evident zijn
  4. vrij van overhaasting zijn
  5. vrij van vooroordelen zijn
  6. helder zijn
  7. welonderscheiden zijn
  8. onbetwijfelbaar zijn

De eerste regel van de methode – evidentie – heeft betrekking op de kenmerken vrij van vooroordelen (5) en overhaasting (4). De kenmerken helder (6) en welonderscheiden (7) zijn een verdere explicatie van de eerste regel van evidentie. De tweede en derde regel – analyse en synthese – draaien om de juiste orde, de orde van analyse is ongelijk aan de orde van synthese. Een soort disassemble – reassemble.

Het project van universele wetenschap

Volgens de scholastiek (en Aristoteles) wordt de methode van iedere wetenschap bepaald door haar object. Je kunt levende wezens (biologie) niet op dezelfde manier bestuderen als getallen (wiskunde). Het werd vergeleken met praktische vaardigheden als smid zijn of fluitist. Volgens de scholastiek konden wetenschappen los van elkaar beoefend worden.

Descartes heeft hier kritiek op, de scholastieke opvatting doet geen recht aan de innerlijke eenheid en volkomenheid van de menselijke kennis. Wetenschap moet niet benaderd worden van buiten af, vanaf de objecten, maar van binnenuit, vanuit de wetenschap zelf. Haar (enige) instrument is het verstand. Het verstand wordt getraind door het vinden van waarheden, dat staat los van het object. Het verstand is als de zon, haar licht verandert ook niet door de verschillende dingen die ze beschijnt, net zo min als de wetenschap verandert met het object. Dit ‘zien’ door het verstand noemt hij intuïtie.

De enige wetenschap die hij bruikbaar acht om een rol te spelen in de universele wetenschap is de stevig gefundeerde heldere wiskunde. Immers wetenschap is de studie naar de verschillende relaties en verhoudingen van haar object. Zo stelt hij zich voor dat alle menselijke kennis mbv één en dezelfde methode volgens een vaste orde uit evidente beginselen is afgeleid, zoals de Euclidische axioma’s.

Het vinden van de eerste beginselen is een taak van de filosofie, die hij vergelijkt met een boom, waarvan de wortels de metafysica zijn, de takken zijn de wetenschappen (met drie hoofdtakken: medisch, mechanica en moraal) de vruchten zijn de toepassingen van die kennis en wijsheid in het leven.

Zijn wetenschapsopvatting is dan als volgt:

  1. de verschillende wetenschappen zijn onderdelen van één universele wetenschap
  2. de universele wetenschap heeft haar fundament in de metafysica (eerste filosofie)
  3. deze wetenschap moet vruchten afwerpen die nuttig zijn voor het leven

Het verschil met de metafysica van Aristoteles is dat A op zoek was naar de eerste beginselen van de werkelijkheid, dat is niet het eerste wat de mens kan kennen, maar het sluitstuk van die zoektocht. Descartes was opzoek naar het fundament van menselijke kennis, dat maakt het niet het sluitstuk, maar het begin of de wortel van alle wetenschap.

Zekere kennis is
helder en welonderscheiden (evident)
ze hangt ordelijk samen
is gebaseerd op onwrikbare fundamenten
wordt tot stand gebracht door het verstand en niets anders.

De voorlopige moraal

Samenvatting: de wetenschapper is onbevangen als een kind, met het verstand van een volwassene. Het eerste wordt bereikt door de hardnekkige twijfel die het verstand zuivert, het tweede door het toepassen van de regels van de methode.

De methodische (dus niet alledaagse, maar opzettelijke) twijfel heeft een negatieve functie; de zuivering van vooroordelen en meningen, en een positieve; het vinden van zekerheid, een vast onwrikbaar fundament.

Methodische twijfel heeft een zuiverende werking, maar als de methodische twijfel ook experimenteel is dan wordt er gezocht naar onwrikbare waarheden. Zekerheden worden dan niet gevonden na de twijfel en door het verstand maar in en door de twijfel. Dan twijfel je bijvoorbeeld niet af en toe of je droomt maar probeer je, zoals Descartes, de stelling uit dat je altijd droomt, of dat je zintuigen je altijd bedriegen.

De experimentele twijfel kan ook geen deadline gesteld worden, dat zou het experiment waardeloos maken. De alledaagse twijfel begint per ongeluk, maar eindigt opzettelijk, de experimentele twijfel begint opzettelijk, maar moet door zichzelf tot staan gebracht worden. Het verschil met de scepticistische twijfel is dat de sceptici de twijfel tot doel hebben verheven, als ze werkelijk radicaal en universeel zouden twijfelen zouden ze vanzelf vast moeten lopen in zekerheid. Maar ze wijzen de mogelijkheid van iedere zekere kennis af. Een consequent doorgevoerd scepticisme is dus niet mogelijk.

Voorlopige moraal

Een volkomen twijfel zou betekenen dat Descartes geen enkele beslissing mag nemen en iedere conclusie opgeschort moet worden. Dit is echter praktisch niet vol te houden, daarom een voorlopige moraal. Overigens is zijn beslissing om het experiment aan te gaan ook een praktische beslissing. Hij moet dus de voorwaarden scheppen om die beslissing vol te houden. De regels van zijn morale par provision zijn:

  1. Gehoorzamen aan de wetten van zijn land, trouw aan zijn godsdienst en zich houden aan de meest gematigde meningen van de betrouwbaarste mensen in zijn omgeving
  2. Standvastig en zonder aarzelen eenmaal begonnen handelingen voltooien
  3. Meer zichzelf proberen te beheersen dan het noodlot en meer zijn eigen wensen veranderen dan de loop der dingen
  4. Zijn leven lang zijn verstand blijven ontwikkelen en de waarheid blijven zoeken volgens zijn eigen methode.

De geopenbaarde geloofswaarheden van de scholastieke theologie worden door Descartes niet in twijfel getrokken, ze liggen buiten het verstand. Zijn twijfel richt zich op de waarheid, het is een theoretische twijfel niet een praktische.

Filosofische grondslagen van kennis en wetenschap

Drie redenen om te twijfelen, waarmee direct alle bronnen van alle meningen in twijfel worden getrokken:

  1. onze zintuigen bedriegen ons, wat al onze waarnemingen in twijfel trekt
  2. we vergissenn ons in onze redeneringen, wat al onze redeneringen in twijfel trekt
  3. we dromen, wat alles in ons bewustzijn in twijfel trekt

In feite is er maar een reden voor de twijfel: de hoop iets te vinden dat onbetwijfelbaar is.

De eerste zekerheid: ik denk dus ik ben.

In al zijn twijfels over waarnemingen, redeneringen en dromen of niet dromen blijft één ding gelijk: hij denkt, en om te denken moet je bestaan. Conclusie: hij is.

Met de eerste zekerheid bedoelt Descartes, niet de eerste zekerheid zonder meer, maar de zekerheid van het bestaan van iets. De eerste zekerheid zonder meer zou zijn de algemene formulering: ‘om te denken moet men bestaan moeten’ zijn, maar dat volgt daarna.

Dat hij bestaat betekent niet dat hij een lichaam heeft, zeker is slechts dat er zoiets is als een denkende substantie (res cogitans). Bijvoorbeeld Ik loop, dus ik besta is niet hetzelfde, want hij kan ook denken dat hij loopt. Hij heeft dus wel bewustzijnsinhouden – die op zichzelf onbetwijfelbaar zijn – maar kan niet met zekerheid stellen dat die corresponderen met iets buiten hem.

Volgens Descartes is een substantie iets dat op zichzelf kan bestaan en niets anders nodig heeft om te bestaan. Een substantie heeft eigenschappen die niet op zichzelf kunnen bestaan, zoals het denken.

Heldere en welonderscheiden ideeën: het waarheidscriterium

De eerste zekerheid dat het ik bestaat roept de vraag op of er nog iets anders bestaat. Bestaat er een werkelijkheid die overeenkomt met de bewustzijnsinhouden? Volgens het realisme bestaat er een bewustzijns onafhankelijke werkelijkheid, volgens het idealisme niet. Volgens het onmiddelijke realisme kennen we die werkelijkheid rechtstreeks volgens het middelijk realisme of representationisme alleen als voorstellingen in ons bewustzijn. Descartes is een vertegenwoordiger van het representationisme. Maar hoe is aan te tonen dat de voorstellingen in het bewustzijn gelden voor de dingen buiten het bewustzijn?

Het probleem van de brug: We kunnen de dingen buiten ons niet onmiddelijk kennen. Descartes’ oplossing bestaat uit twee stappen:

  1. Een formulering van een criterium voor de waarheid van kennis
  2. Een bewijs voor het bestaan van God

Ad1: Descartes vraagt zich af waarom hij zo zeker is van zijn eerste zekerheid en vindt daarin niets anders dan het duidelijke inzicht dat men om te denken moet bestaan en concludeert: Wat wij helder en welonderscheiden kunnen denken is waar. Een toepassing van de eerste regel (evidentie) van zijn methode. Maar dit is niet helemaal correct, want hij moet dit zuivere inzicht ook ervaren, de pijlers onder zijn eerste zekerheid zijn dus:

  1. de onbetwijfelbare ervaring dat hij feitelijk denkt
  2. het onbetwijfelbare inzicht dat het, voor zover hij feitelijk denkt, noodzakelijk is dat hij bestaat.

Met helder (clair) bedoelt hij dat een idee op de voorgrond treedt en dat wij onze aandacht er op vestigen. Met welonderscheiden bedoelt hij dat het idee nauwkeurig bepaald is, geen overbodige dingen bevat, bijvoorbeeld een driehoek. Iets kan helder zijn maar niet welonderscheiden (bijvoorbeeld pijn), andersom kan niet.

Het noodzakelijke verband tussen denken en bestaan of ‘dat het geheel groter is dan de delen’ noemt hij noodzakelijke (eeuwige) waarheden, waarheden waarvan het tegendeel onmogelijk is. Hier tegenover staan de empirische of contingente waarheden, bijvoorbeeld ‘het regent buiten’, dat kan ook makkelijk niet waar zijn.

Met de uitspraak Wat wij helder en welonderscheiden kunnen denken is waar bedoelt Descartes dat alle eigenschappen die we in een helder en welonderscheiden idee kunnen aantreffen daar ook werkelijk aan toekomen. Het is een voorwaardelijke waarheid. Dat de som van de hoeken van een driehoek gelijk is aan de som van twee rechte hoeken is geen bewijs voor het bestaan van die driehoek, maar als er een driehoek bestaat … Dus als we helder en welonderscheiden in zien dat om te denken er iets moet bestaan, betekent dat niet dat er iets is, dat er werkelijk iets denkends bestaat, maar dat als er een denken is er noodzakelijk ook iemand bestaat die denkt.

De heldere en welonderscheiden idee van God

Weer, om er achter te komen of er buiten hem nog iets ontstaat, onderzoekt Descartes zijn eigen ideeën. Wat is de oorzaak van die voorstellingen in mij? Kan hij een idee vinden waarvan hij niet zelf de oorzaak is? Een idee dat door iets anders teweeg moet zijn gebracht, waardoor hij weet dat er iets buiten hem bestaat. Ja, de idee van God, een volmaakt wezen. De voorstelling van God kan hij niet zelf hebben voortgebracht, want hij, een onvolmaakt wezen (want twijfelend) kan niet de voorstelling van een volmaakt wezen hebben voortgebracht.

Descartes gebruikt de volgende noodzakelijke waarheden:

  1. Er zijn verschillende graden van volmaaktheid. Een substantie is bijvoorbeeld meer volmaakt dan een eigenschap, omdat die eerste onafhankelijk is.
  2. Iets kan niet voortkomen uit niets, alles heeft een oorzaak.
  3. Iets dat meer volmaakt is kan niet veroorzaakt worden door iets dat minder volmaakt is, dat zou in strijd zijn met de tweede regel.

Deze regels gelden ook voor onze ideeën. De ideeën van hemel.aarde licht representeren niets dat volmaakter is dan ik zelf ben, het is dus mogelijk dat ik zelf de oorzaak van die ideeën ben, maar dat geldt niet voor God. En omdat dat idee niet uit niets kan ontstaan, moet het wel voortkomen uit een wezen dat even volmaakt is als ik me voorstel, en dat is God. Dus moet God bestaan.

Het ontologisch Godsbewijs
Descartes gaat uit van meetkundige objecten, die zijn waar voor zover ze helder en welonderscheiden zijn, dat betekent dat we het wezen van het ding kennen en op grond daarvan kunnen er ware oordelen over hun eigenschappen worden uitgesproken. Bijvoorbeeld dat alle punten van een cirkel op gelijke afstand van het middelpunt liggen. Maar voor geen enkel meetkundig object is bestaan een noodzakelijke wezenlijke eigenschap. Echter bij helder en welonderscheiden idee van een volmaakt wezen (God) is het bestaan wel een noodzakelijke wezenlijke eigenschap, anders zou hij geen volmaakt wezen zijn. God is dus het enige wezen waarvan het bestaan noodzakelijk is al het andere is mogelijk, ofwel contingent.

Samengevat, volgens Descartes zijn er twee redenen waarom we zeker kunne zijn van het bestaan van God:

  1. omdat alleen een werkelijk volmaakt wezen het idee van een volmaakt wezen in hem (Descartes) veroorzaakt kan hebbn
  2. omdat het bestaan besloten ligt in het begrip of de idee van een volmaakt wezen

Ingeboren ideeën
De idee van God moet ingeboren zijn, want wij kunnen ons slechts een voorstelling maken van stoffelijke zaken en hebben God (of de ziel) nooit zintuigelijk kunnen waarnemen. Dit geldt ook voor al onze andere heldere en welondersheiden ideeën, ze zijn van meet af aan in ons verstand aanwezig. Hiermee plaats Descartes zich naast PLatoo en Augustinus en tegenover Aristoteles en de scholatieke filosofen.

Onze heldere en welonderscheiden ideeën zijn afkomstig van God, dus de enige fundering van het waarheidscriterium is het bestaan van een volmaakte God. Zonder God geen echte kennis geen wetenschap. Maar Descartes heeft zijn waarheidscriterium nodig om God te bewijzen: de cartesiaanse cirkel(redenering).

Terug naar het probleem van de brug. Tot nu toe is slechts bewezen dat Descartes bestaat en dat God bestaat. Maar we ervaren dat indrukken ons overkomen, we hebben ze niet zelf in de hand. Nu is het mogelijk dat God die waarnemingen rechtstreeks in ons veroorzaakt, maar dn zou hij ons bedriegen, maar dat zou in strijd zijn met de volmaakte natuur van God. Dus mogen we conluderen dat er werkelijk een stoffelijke wereld bestaat.

Daar verschilt de metafysica van Descartes met die van vorige eeuwen: In de oudheid vond men God via de wereld, Descartes vindt de wereld via God.

De wereld en de mens: mechanicisme en dualisme

Descartes’ filosofie ligt ten grondslaag aan het hedendaagse mens- en wereldbeeld

Denkende – en uitgebreide substanties

Strikt genomen is er maar één substantie: God. Alleen God is volmaakt zelfstandig en zonder oorzaak. Alle andere substanties zijn geschapen. Attributen zijn eigenschappen van een substantie, zonder substantie geen eigenschappen. Zie je een eigenschap dan moet er een substantie zijn. Ook denken is zo’n eigenschap die vast moeten zitten aan een ding, in dit geval een denkende substantie of res cogitans. Descartes stelt dat hij een substantie met als eigenschap onder andere denken, maar dat denken het hele wezen is van die substantie. Hij beargumenteert dit door te stellen dat we van de ziel een helder en welonderscheiden idee hebben. En als we dat hebben dan kan het krachtens de almacht van God ook werkelijk op zichzelf bestaan. God kan dus een ziel scheppen zonder ook genoodzaakt te zijn een lichaam te scheppen.

De idee van de denkende substantie is een compleet idee, het heeft niets anders nodig, het is zelfgenoegzaam. In contrast, een incompleet idee is bijvoorbeeld twijfel, we kunnen het niet helder en welonderscheiden, je kunt niet twijfelen zonder te denken (andersom wel). Twijfelen is dus een modus van denken. Je kunt dus ook zeggen: ik twijfel dus ik besta. Iedere substantie heeft een hoofdattribuut dat het wezen van de substantie uitmaakt en waarvan alle andere attributen als modi afhankelijk zijn.

Maar wat is dan het wezen van het lichaam of de stoffelijke dingen. Met het voorbeeld van de bijenwas illustreert Descartes dat uitgebreidheid (res extensa) is voor het stoffelijke, wat denken is voor de ziel, de enige constante factor. En zoals twijfel, willen, waarnemen, etc. de modi van het denken zijn zo zijn vorm, grootte, beweging, ligging de modi van de uitgebreidheid.
Ook hier geldt dat het res extensa een compleet idee is, niets heeft een lichaam nodig dan zijn uitgebreid-zijn om te bestaan.

Descartes reduceert de stoffelijke wereld tot kwantiteit. Hoe zit het dan met kwaliteit: Geur, kleur, warmte, hardheid? Die bestaan slechts in de ziel en niet in de stoffelijke wereld. Zintuigelijk waarneembare kwaliteiten bezitten geen objectieve realiteit. Alle veranderingen in de stoffelijke wereld zijn uiteindelijk allen maar veranderingen van plaats: het lokale bewegingen van deeltjes uitgebreidheid door druk of stoot. De fysische wereld is mechanisch.

De van God afkomstige begincondities van de wereld zijn:

  1. voldoende materie met de helder en welonderscheiden eigenschappen van uitgebreidheid en modi
  2. willekeurig in beweging brengen van delen van de materie zodat chaos ontstaat
  3. bepaalde (natuur)wetten
    1. totale hoeveelheid beweging is constant
    2. verandering in delen materie alleen door botsing of wrijving met andere delen
    3. elk lichaam beweegt in een rechte lijn
    4. bepaalde botsingswetten.

Bij Descartes is materie inert en heeft geen innerlijk vormbeginsel zoals Aristoteles dat voorstond met zijn hylemorfisme. God schept een onbezield lichaam, maar wel met een hart ofwel alle ‘automatische’ functies. Ziel en lichaam bestaan volledig onafankelijk van elkaar, de mens is een samenstel van twee wezenlijk verschillende substanties.

Voor Aristoteles zijn er drie niveau’s in de ziel verbonden met de drie vormen van leven:

  1. De plantenziel (vegetatief): stofwisseling, groei, voortplanting
  2. De dierenziel (sensitief): zelfbewging, zintuigelijke waarneming, begeerte
  3. De mensenziel (rationele): denken en willen

Voor Descartes zijn de eerste twee geheel mechanicistisch verklaarbaar, de derde niet. De mens is een geest die op raadselachtige wijze verbonden is met een machine: the ghost in the machine. Dieren worden dus gelijkgesteld met automaten en zijn mits goed uitgevoerd niet te onderscheiden, mensen kunnen herkend worden aan taalvaardigheid en inzicht.

Het probleem van de eenheid van de mens

Descartes houdt vol aan zijn dualisme, maar rept regelmatig over wisselwerking en substantiële eenheid van de mens. Hij is het niet eens met de metafoor van PLato van de ziel als stuurman op het schip mens. Hij geeft uiteindelijk toe dat ondanks dat het een onloochenbaar gegeven is van de ervaring, dat het onderscheid en de eenheid van ziel en lichaam niet tegelijkertijd te vatten is.

De rol van het experiment

In tegenstelling tot de wetenschap, stelt Descartes dat bij het onderzoek naar feiten men tezamen veel verder kan komen dan alleen.

Descartes hield een (deductieve) volgorde aan bij zijn onderzoek, hij probeerde vanuit begincondities gevolgen af te leiden, maar naarmate dat specifieker wordt wordt het ook talrijker. Dan is de omgekeerde (inductieve) volgorde noodzakelijk, dan zijn experimenten en ervaring nodig.

Wat de experimenten betreft: het is onmogelijk er niet veel te doen die overbodig en zelfs foutief zijn, als men de waarheid van de dingen niet al kent, voordat men ze uitvoert.

Cogito ergo sum

Hence, seeing that our senses sometimes deceive us, I was willing to suppose that there existed nothing really such as they presented to us; And because some men err in reasoning, and fall into Paralogisms, even on the simplest matters of Geometry, I, convinced that I was as open to error as any other, rejected as false all the reasonings I had hitherto taken for Demonstrations; And finally, when I considered that the very same thoughts (presentations) which we experience when awake may also be experienced when we are asleep, while there is at that time not one of them true, I supposed that all the objects (presentations) that had ever entered into my mind when awake, had in them no more truth than the illusions of my dreams. But immediately upon this I observed that, whilst I thus wished to think that all was false, it was absolutely necessary that I, who thus thought, should be something; And as I observed that this truth, I think, therefore I am, was so certain and of such evidence that no ground of doubt, however extravagant, could be alleged by the Sceptics capable of shaking it, I concluded that I might, without scruple, accept it as the first principle of the philosophy of which I was in search.

Print Friendly, PDF & Email