Inhoud
‘Leugens, waarder dan de letterlijke waarheid’
de verbeelding van de werkelijkheid
Inleiding
Tweede helft 19e eeuw vernieuwingen in Parijs met doorwerking tot in de 20e eeuw. Een aantal groeperingen keerden zich tegen de gevestigde orde. De officiële toonaangevende kunstenaars richtten zich in de eerste plaats op het schilderen van historiestukken. Zij schiepen voorstellingen die ondanks hun ogenschijnlijke realisme gecomponeerd zijn en geïdealiseerd waren. Jonge kunstenaars, en ook kunstenaars van dezelfde generatie verzetten zich hiertegen en zochten naar manieren om de werkelijkheid directer in beeld te brengen. Dit kon zijn het en-plein-air schilderen, direct tegenover het motief, zoals de schilders van Barbizon deden. De Haagse School en de impressionisten streefden ernaar respectievelijk de stemming en de impressie weer te geven die de werkelijkheid in hen opriep. De neo-impressionisten poogden de werkelijkheid te vatten in een wetenschappelijke schildersmethode gebaseerd op kleurentheorieën en een nieuwe schildertechniek. Voor de Italiaanse futuristen lag de realiteit alleen in de toekomst besloten. Al deze kunstenaars hebben de geschiedenis gemaakt, omdat zij daadwerkelijk veranderingen tot stand hebben gebracht.
De school van Barbizon
De schilders van de school van Barbizon probeerden voor het eerst de schoonheid van het landschap zelf weer te geven, zonder het te willen verfraaien. Ze schilderden in de buitenlucht: plein air. Het plaatselijke dorp Barbizon en zijn omgeving leverde een schat aan motieven. De naam ‘School van Barbizon’ is pas in 1890 voor het eerst gebruikt door de Engelsman David Coral Thomson in zijn boek The Barbizon School of Painters. Tot de protagonisten van de school van Barbizon behoorden Jean Baptiste Camille Corot (1796-1875), Charles-François Daubigny (1817-1878), Jean-François Millet (1814-1875) en Théodore Rousseau (1812-1867). Belangrijke inspiratiebron was de Hollandse landschapschilderkunst uit de 17e eeuw. Ze werden natuurlijker bevonden dan de Franse landschappen van Nicolas Poussin en Claude Lorrain. Door de ‘Hollanders’ leerden zij de natuur op een andere manier te bekijken. Een rechtvaardiging van deze visie vonden zijn in het werk van John Constable, die zich in Engeland al rond 1810 op een waarheidsgetrouwe wijze de natuur weergaf. Aanvankelijk werd de nieuwe visie op het landschap schilderen moeilijk geaccepteerd. Ze konden doordat ze ter plekke werkten niet lang aan een schilderij besteden (snel af, losse stijl), het werk was volgens de gevestigde orde ‘onaf’. De losse penseeltoets en de verwaarlozing van vorm en detail werden door critici juist beschouwd als een wijze van verbeelden die afbreuk deed aan de waarheid. Op den duur werd juist de waarheidsgetrouwheid van hun landschappen gewaardeerd.
Hanna Pennock
De gevestigde schilderkunst
De praktijk en het ontwerpen van de School van Barbizon staan ver af van de officiële schilderkunst in Frankrijk, ook academische schilderkunst genoemd. De ideale opleiding van een kunstenaar begon met enkele jaren onderricht aan de Ecole-des-beaux-Arts, eventueel aangevuld met lessen op het atelier van een vooraanstaande kunstenaar.
De cursus begon met het tekenen naar prenten en schilderijen, vervolgens naar gipsen kopieen van beelden uit de klassieke oudheid, en later ook naar levende modellen, bij voorkeur mannelijk naakt. Daarnaast kopieerden zij schilderijen van hun leermeesters. De beste studenten kregen een studiebeurs voor een verblijf in Rome, de prix de Rome. Het belangrijkste genre was het historieschilderstuk. Voornamelijk geschilderd voor overheidsgebouwen. De stijl is classicistisch, elk detail is af. Vrouwen worden verheven tot ideale schoonheid. Phryne voor de rechters (1861) door Jean-Léon Gérôme (1824-1904). Bekoorlijke courtisane die wegens onbetamelijkheid was aangeklaagd. Door ontbloten van borsten dwong ze respect af voor haar verblindende schoonheid.
De salon
De salon van de schilderkunst, grafiek, beeldhouwkunst en bouwkunst van levende kunstenaars. Jaarlijkse tentoonstelling die van staatswege werd georganiseerd. Op de salon werden duizenden werken tentoongesteld, geselecteerd door een jury bestaande uit academieleden en niet leden. Enorme omvang van kunstwerken en bezoekers. Grote aantrekkingskracht op kunstenaars die hoopten door te breken. Parijs groeide uit tot centrum van de kunst. Met de opkomst van de bourgeoisie was er een enorm potentieel aan kunstkopers ontstaan. De schilder werkte niet meer in opdracht, maar werd zelfstandig en vrij. De kusthandel kwam tot grote bloei. Kleinere gespecialiseerde aanbod werd uiteindelijk meer gewaardeerd dan de grote Salon. Einde in 1881. In 1863 kwam er een alternatieve salon voor de geweigerde werken. Dit waren meestal tweede en derde rangs academische schilders. Slechts enkelen die wij nu rekenen tot de voorlopers van de Franse moderne kunst waren er vertegenwoordigd: Camille Pissarro (1830-1903), Paul Cézanne (1839-1906), Johan Barthold Jongkind (1819-1891) en Edouard Manet (1832-1883).
Realisme en impressionisme
In de loop van de eeuw was de belangstelling voor het historiestuk verschoven naar het kleinere genrestuk, een realistisch aandoende, verhalende voorstelling uit het dagelijks leven, minder pathetisch maar wel vaak sentimenteel. Grote oplagen. De schilders van Barbizon hadden al een nieuwe toon gezet: zij namen bij voorkeur de eenvoudige natuur als onderwerp. Gustave Courbet (1819-1877) schilderde op een groter formaat als gebruikelijk en met een andere iconografie. Hij verbeeldde in zijn werken een niets verhullend realisme waarin ook een lage sociale klasse een plaats kreeg. De harde ongeïdealiseerde weergave van zijn werken werden als schokkend ervaren.
Als het gevolg van het schilderen en plein air raakte een genre in zwang dat te zien is als een fusie tussen het landschap en het figuurstuk en door de impressionisten vaak is toegepast, Le Déjeuner sur l’herbe uit 1863 van Manet, is hier een vroeg voorbeeld van. De forse, schetsmatige penseeltoets van het buiten schilderen, dat steeds populairder werd, verdrong geleidelijk aan de gladde academische schilderwijze. De weergave moest zelfs zoveel mogelijk momentgebonden zijn. De schilder gaf hiermee zijn persoonlijke belevenis weer. Zij schilderden met heldere, pure kleuren en probeerden de lokale kleur zoveel mogelijk te benaderen.
Het eerste begin van het impressionisme lag in de vriendschap tussen een aantal kunstenaars: Renoir, Monet, Alfred Sisley (1839-1899) en Frédéric Bazille (1841-1870), Cézanne, Pissarro, Berthe Morisot (1841-1895) en Edgar Degas. De geschiedenis van het impressionisme is nauw verbonden met de salon in die zin dat van de meeste van hen het werk dikwijls werd geweigerd. De schilders organiseerden zich in de naamloze vereniging van schilders, beeldhouwers, gravauers enzovoorts en organiseerden zelf tentoonstellingen, los van de Salon. In totaal acht, die door zouden gaan als de tentoonstellingen van de impressionisten. Initiatiefnemers: Monet, Degas, Renoir, Pissaro, Sisley en Morisot. De nadruk van hun werk lag op het moderne leven. De inzendingen voor de eerste tentoonstelling waren verre van homogeen. De meeste critici schreven afbrekende kritieken, schamper impressionisten. Een voorstander was de romancier en criticus Emile Zola (1840-1902). In hun werk herkende hij het realisme dat hij zelf in zijn romans propageerde; in de literatuur staat deze stroming bekend als het naturalisme. Wie nu precies tot de impressionisten behoorden en waarom is niet eenvoudig te zeggen. Stijl of thematiek kunnen een criterium zijn. Soms worden alle deelnemers aan de tentoonstellingen (1874-1886) tot de impressionisten gerekend. De enige die aan alle acht meedeed was Pissarro, terwijl Manet er bewust een enkele keer bij was. Van een hechte eenheid of één achterliggende gedachte was nauwelijks sprake. De kunstenaars noemden zich onafhankelijken of realisten.
Invloed van de fotografie
Hoewel er al eerder vormen waren, wordt het begin van de fotografie gedateerd in 1839. Sommige schilders van Barbizon gebruikten deze vroege vormen van fotografie als voorbeeld en geheugensteun. In 1859 werd er op de Salon een aparte ruimte voor ingeruimd. Grote documentaire waarde. Een veel gehoorde klacht was dat de fotografie onpersoonlijk en zielloos was, i.t.t. tot de persoonlijke belevenis van de schilder. De ‘objectief’ vastgelegde werkelijkheid heeft zeker de manier van kijken van de impressionisten beïnvloed. De fotografie maakte eind jaren vijftig en in de jaren zestig een snelle ontwikkeling door. Al in 1858 was een sluitertijd van 1/50 seconde mogelijk. Beweging kon nu bevroren worden. In het werk van de impressionisten komen vaker afsnijdingen voor, figuren die uit beeld verdwijnen. Van groot belang voor het begrip van beweging waren de momentopnames van Eadweard Muybridge (1830-1904). Voorheen werden paarden altijd met gestrekte benen weergegeven. Toen in de jaren tachtig de Kodak boxcamera verscheen, werd het medium voor een grotere groep toegankelijk. Degas kon nu zelf foto’s maken.
De Haagse school
De Haagse school is ongeveer tegelijkertijd met de ontwikkelingen in Frankrijk ontstaan. Men was hier meer georiënteerd op de School van Barbizon. Willem Roelofs (1822-1897) reisde drie maal naar Barbizon en Fontainebleau. In Nederland werd ook werk geëxposeerd van de school van Barbizon. De Nederlanders die zich lieten inspireren door de School van Barbizon werden al in 1875 de Haagse School genoemd. Een verzamelnaam voor een groep schilders die landschappen en genrevoorstellingen naar de natuur schilderden en bijna allen in Den Haag woonden. De beweging floreerde tussen 1875 en 1890.
Belangrijke vertegenwoordigers waren Jozef Israëls (1824-1911), Jacon en Willem Maris (1837-1899, 1844-1910), Anton Mauve (1838-1888), Hendrik Willem Mesdag (1831-1915) en Willem Roelofs. Hun streven was de stemming en de poëzie van het landschap weer te geven. Ze schilderden bij voorkeur een ‘vuile’ dag in grijze, stemmige toonschakeringen in een brede en forse manier van schilderen. Vincent van Gogh (1853-1890): zijn eerste geschilderde werken tonen de invloed van de Haagse School. Na een verblijf van een jaar in Den Haag vertrok hij naar Drenthe en vervolgens naar zijn ouderlijk huis in Nuenen. Hij legde zich toe op het figuurstuk en maakte vele studies van de Brabantse boerenbevolking. Hij zette zich af tegen academische trant en de onnatuurlijke verstilling van de fotografie. Bewonderde schilders als de Barbizon schilder Millet, die schilderde niet zoals iets is maar zoals hij het voelde. In 1886 vestigde hij zich in Parijs, waar zijn broer Theo werkte bij de kunsthandel Goupil & Cie. Goupil hield vast aan de academische stijl.
Neo-impressionisme
Nog voordat het impressionisme vaste voet aan de grond had gekregen in Parijs traden er andere vernieuwingen op in de schilderkunst. Georges Seurat (1859-1891) ontketende een ware revolutie.
Hij creëerde op basis van de kleurentheorieën van de natuurkundige Ogden Rood en Michel-Eugène Chevreul een geheel nieuwe schildertechniek. Zijn belangstelling voor de kleurentheorieën kwam voort uit de behoefte om een rationele, wetenschappelijke basis voor zijn schilderkunst te leggen, in tegenstelling tot het meer impulsieve en intuïtieve impressionisme. De boven genoemde theorieën beschrijven hoe harmonie te verkrijgen is door contrasterende en door ‘simultane’ (gelijkwaardige) kleuren naast elkaar te zetten, en hoe kleuren elkaar versterken en intenser lijken wanneer ze naast hun ‘complementair’ worden geplaatst. Complementaire kleuren zijn koppels van kleuren die tegenover elkaar liggen in de kleurencirkel. Samengevat zijn dit rood/groen, oranje/blauw en geel/paars. De constatering dat de materiële gekleurde verf zich anders gedraagt dan gekleurde lichtstralen was geheel nieuw. De menging van de pigmenten geel en blauw bijvoorbeeld geeft groen, maar de menging van geel en blauw licht geeft grijswit licht.
Seurat ontwikkelde zijn eigen theorie en probeert door de materie van de verf aan te brengen in stippels pointillisme de suggestie van immaterieel, stralend licht op te roepen. Félix Fénéon noemde deze stroming het neo-impressionisme. Een aantal kunstenaars had zich inmiddels aangesloten bij Seurat, onder wie Paul Signac (1863-1935) en de impressionist Camille Pissarro. Signac publiceert een boek over de theorie van het neo-impressionisme. Van Gogh werkte in het voorjaar van 1887 veel samen met Paul Signac. Hij maakte gebruik van de pointillistische techniek maar zonder de strikte normen van Seurat over te nemen. De korte penseelstreekjes waarmee hij heeft geschilderd, zijn ontleend aan de pointillé van het neo-impressionisme. Van Gogh gebruikt ze echter ook als beeldend middel: hij benut de streepjes om het perspectief aan te geven.
De grenzen van de werkelijkheid
Tegen het einde van de negentiende eeuw begonnen avant-garde kunstenaars de grenzen van de werkelijkheid af te tasten. Vanuit een belangstelling voor de ‘werkelijkheid’ boven het leven van alledag (symbolisme) of voor een sterk geabstraheerde of fantasierijke visie op de realiteit, wat uitmondde in kubisme en het surrealisme. Parijs was hiervoor een belangrijk centrum.
In 1909 ontstond hier ook het futurisme, een Italiaanse beweging. Anders dan de hiervoor besproken bewegingen, die min of meer natuurlijk uit de gangbare kunst voortkwamen, is het futurisme abrupt in het leven geroepen in een krantenartikel door de Italiaanse dichter Filippo Marinetti (1876-1944) in 1909. Hij pleitte voor een verheerlijking van de jeugd, van snelheid, elektriciteit en machines futurisme. Wat oud was diende vernietigd te worden. Marinetti sprak consequent van “wij” en suggereerde het bestaan van een groepering, maar in werkelijkheid was hij op dat moment de enige. In 1910 verscheen het Manifest van Futuristische Schilders, ondertekend door zeven Italianen: Marinetti, Carlo Carrà (1881-1966), Umberto Boccioni (1882-1916), Gino Severini (1883-1966), Giacomo Balla (1871-1958) en twee schilders die zich al spoedig weer terugtrokken. Er werd met geen woord gerept over hoe een futuristisch schilderij er uit zou moeten zien. Het Technisch Manifest, dat twee maanden later verscheen, ging daar wel verder op in. Universeel dynamisme: de benoeming van het idee dat object, tijd en ruimte met elkaar in verband staan. Uitingen hiervan zijn Interpenetratie (wederzijdse doordringing) en simultaneïteit (allerlei dingen gebeuren tegelijkertijd). Het futurisme beperkte zich niet alleen tot de schilderkunst, ook poëzie, literatuur, film, theater, muziek, fotografie en architectuur. De beweging is vooral te lokaliseren in Noord-Italië en met name in Milaan. Men organiseerde ‘futuristische avonden’ die meestal eindigden in een rel. De schilders van het futurisme hadden allemaal een traditionele achtergrond. Velen van hen werkten met de neo-impressionistische techniek, die in Italië divisionismo werd genoemd. Ook de futuristen hadden hun wortels in het divisionisme.
Voorbeelden van schilders
Giacomo Balla: Portret in de openlucht
Dit schilderij is opgebouwd uit stippels en strepen. De gestalte van de vrouw is statisch, alleen de lichte neiging van het hoofd suggereert enige beweging. Balla´s eerste futuristische werk is zijn Straatlantaarn, uit 1909. De manier waarop hij het licht heeft weergegeven is ontleend aan de neo-impressionistische techniek. Hij schildert in streepjes met de vorm van een V en in verschillende kleuren, suggereert hij een licht dat in alle richtingen straalt. Het elektrische licht is zo sterk dat het de maan overtreft. Hiermee sluit Balla zich aan bij Marinetti´s wens om “het maanlicht te vermoorden”. De moderne tijd is het onderwerp, en niet het romantische gedweep met het maanlicht, dat is passé. Balla volgde ook de foto-experimenten van Bragaglia, waarin door middel van een lange sluitertijd beweging werd vastgelegd.
Giacomo Balla (1871-1958): Dynamisme van een hond aan de riem
Hierin wordt een teckel met twintig pootjes en een zwiepende staart geschilderd, die de suggestie van beweging moet geven.
Carlo Carrà (1181-1966): De begrafenis van de anarchist Galli (1911).
Dit is het meest futuristische werk. In de opdeling in vlakken is de invloed van het kubisme te herkennen. Het hectische van het moment wordt gesuggereerd door de vele lijnen in de voorstelling, waardoor de toeschouwer als het ware wordt meegesleurd. De lijnen, door de futuristen “krachtlijnen” genoemd, waren een manier om energie en dynamiek uit te beelden. Luigi Russolo vatte deze theorie erg letterlijk op.
Luigi Russolo (1885-1947): De opstand
Ook hier moet een helder rood de heftigheid en emotie uitdrukken van een zich naar voren dringende menigte. Rode lijnen eindigend in een scherpe punt geven de beweging en de kracht van de mensenmassa aan. Tussen de lijnen zijn de donkere vensters van gebouwen te zien, de omringende stad die deel uitmaakt van het geheel. Russolo, die zich wat later bij de futuristen had aangesloten, was als schilder minder begaafd. Zijn bijdrage aan het futurisme ligt vooral op het terrein van de muziek. Met zijn intonarumori, een elektrische lawaaimachine, imiteerde hij de geluiden van het moderne stadsleven en verwerkte hij die tot futuristische composities.
Umberto Boccioni (1882-1916): Het lawaai van de straat komt het huis binnen
Hij was de meest veelzijdige kunstenaar van de groep. Hij was een leerling van Balla en had zich ook de neo-impressionistische techniek eigen gemaakt. Boccioni heeft de ideeën van het futurisme het meest volledig in praktijk gebracht. Het werk verbeeldt hetzelfde thema als het Portret in de open lucht van Balla. Vanuit haar huis ziet de toeschouwer een vrouw op het balkon staan, met achter haar de straat. In Boccioni´s schilderij wordt echter het stadsleven met al zijn drukte en bedrijvigheid weergegeven, en is de vrouw die we op de rug zien hier een onderdeel van. Het idee van de interpenetratie blijkt al uit de titel. Ook de simultaneïteit is letterlijk toegepast. Allerlei zaken vinden tegelijkertijd plaats, maar zijn nooit in één oogopslag waarneembaar. Ze zijn wel allemaal in de compositie opgenomen. De huizen aan het plein buigen voorover alsof ze zich in het huis van de vrouw willen wurmen. Aan de linker- en rechterzijde van het plein staan nog twee vrouwen. Met zijn drieën kijken ze neer op de vele figuren die naarstig aan het bouwen zijn. Het lijkt alsof de bouw midden op het plein plaatsvindt, maar we moeten ons eerder voorstellen dat de werkzaamheden vlakbij worden verricht. Het rumoer van de bouw is echter alom aanwezig. De hele compositie getuigt van lawaai en volte. Het kleine streepje lucht beidt geen verademing. De vele drukke kleuren en de fragmentatie in kleurvakjes, die aan het kubisme is ontleend, dragen bij aan de indruk van een rumoerig stadsleven. Boccioni wilde alle aspecten van de werkelijkheid weergeven, inclusief de herrie die daarbij hoort en meer dan voor het oog alleen waarneembaar is. De Eerste Wereldoorlog maakte een eind aan deze wervelende periode. De futuristen pleitten ervoor dat Italië zou deelnemen. Boccioni stierf in 1916 tijdens zijn verlof een weinig heroïsche dood door een val van zijn paard.
Samenstelling en Redactie Mieke Rijnders en Patricia van Ulzen