Inhoudsopgave
H2 |
Rubricering – Jan de JongBegrip van kunst kan niet zonder kader, bijvoorbeeld chronologie als kader voor bestudering van de ontwikkeling. Maar één enkele rubriek kan niet volstaan. Herkomst, functie en techniek kunnen bijvoorbeeld een chronologisch kader onbruikbaar maken. Lees verder |
H3 |
Kunst en context – Henk Th. van VeenHet begrip context – tijd en plaatsgebonden elementen – wordt geïllustreerd aan de hand van twee monumentale werken, gemaakt in opdracht van een vorstelijk heerser, Cosimo I de’Medici (1519-1574), bedoeld voor de openbare ruimte, het Pallazio della Signoria, ook wel Palazzao Vecchio in Florence. De werken zijn gemaakt door Giorgio Vasari (1511-1574) en zijn assistenten. Lees verder |
H5 |
Artistieke expressie en maatschappelijke functies – Jan Jaap HekmanHet is binnen de Westerse cultuur algemeen geaccepteerd dat de Grieks-Romeinse oudheid haar bakermat is. Preciezer, onder ‘klassiek’ wordt verstaan: de Griekse cultuur van de 5e en 4e eeuw v.Chr. en de Romeinse van de 1e eeuw v.Chr. en de 2e eeuw n.Chr. Lees verder |
H6 |
Kopie en navolging in het middeleeuwse bouwen – Jos Stöver et alStenen kerkgebouwen behoren tot de belangrijkste materiële overblijfselen van de middeleeuwen. Dit hoofdstuk gaat over de belangrijkste personen die bij de kerkbouw betrokken waren. Zij streefden bewust verwantschappen na met andere gebouwen, op verschillende manieren en niveaus. Hun functionele en ideële betekenis zal worden belicht vanuit de invalshoek van het overwelven in steen, vanuit het toepassen van de centraalbouwvorm en vanuit de verwijzing van kerken naar het hemelse Jeruzalem en de tempel van Salomo. Lees verder |
H10 |
Klassieke vormen en maatverhoudingen in de architectuur – Freek SchmidtDe klassieke oudheid heeft in de ontwikkeling van de bouwkunst een grote rol gespeeld. Het gaat hier om architectuur in de periode 1420 tot 1750 en wel om het beroep dat in de architectuur van de renaissance, barok en rococo op de bouwkunst van de Romeinen is gedaan. Lees verder |
H11 |
Grafmonumenten – Frits ScholtenBij een grafsteen of zerk gaat het om; het markeren van de begraafplaats van de begravene, de identificatie van de begravene. De plaats van de steen is in het algemeen de plaats van het graf, het opschrift meldt wie er ligt en voegt wat biografische details toe als levensdata of professie. Een ander opschrift begint met IN MEMORIAM ofwel ‘Ter nagedachtenis aan…’ Zo wordt uitdrukking gegeven aan de behoefte van de overledene en/of zijn nabestaande(n) om de memoria levend te houden. Beide aspecten zijn elementaire functies van grafmonumenten. Lees verder |
H13 |
Vorm, identiteit en stijl in de architectuur en de beeldende kunst in de 19e eeuw – Rudi RolfIn de 19e eeuw stelt de architectuur zich voor de uitdaging om vorm en functie overeen te laten komen. In combinatie met de grootschalige infrastructurele projecten ontstaat zo een samenhangend, herkenbaar geheel, dat zijn oorsprong vindt in de vervlechting van beginselen uit de 17e en 18e eeuw. De zeggingskracht die de beeldende kunst bijdroeg aan die gebouwen was aanmerkelijk groter dan de architectonische. Lees verder |
H14 |
Stijlvernieuwing als overlevingsstrategie – Aart OxenaarEen architect is een kunstenaar die zichzelf ook moet bedruipen (Henrickus: welke kunstenaar moet dat niet?). In de 19de en 20ste eeuw is er veel veranderd in de maatschappij wat zijn weerslag heeft op het vak en prestige van de architect. Architecten zijn overlevingsstrategieën gaan ontwikkelen. Philip Johnson is daar een voorbeeld van. Zijn succes als architect lijkt niet gebaseerd op een vernieuwing van de architectuur, maar op zijn fijne neus voor nieuwe ontwikkelingen. Lees verder |
H15 |
‘Leugens, waarder dan de letterlijke waarheid’: de verbeelding van de werkelijkheid – Hanna PennockIn de tweede helft 19e eeuw ontstonden vernieuwingen in Parijs met doorwerking tot in de 20ste eeuw. Een aantal groeperingen keerden zich tegen de gevestigde orde. De officiële toonaangevende kunstenaars richtten zich in de eerste plaats op het schilderen van historiestukken. Zij schiepen voorstellingen die ondanks hun ogenschijnlijke realisme gecomponeerd zijn en geïdealiseerd waren. Jonge kunstenaars, en ook kunstenaars van dezelfde generatie verzetten zich hiertegen en zochten naar manieren om de werkelijkheid directer in beeld te brengen. Dit kon zijn het en-plein-air schilderen, direct tegenover het motief, zoals de schilders van Barbizon deden. Lees verder |
H16 |
Van Matisse tot Newman – Maurice RummensDe geschiedenis van de kunst van de eerste helft van de 20e eeuw wordt over het algemeen gezien als een geschiedenis van vernieuwingen. Het ging bij deze heroïek van innovatie niet alleen om een zelfbewust streven naar vernieuwing, maar ook om herkenning van een bepaald patroon in de recente geschiedenis: de grondgedachte dat de radicale vernieuwer wint. Waar dat precies begon is moeilijk te zeggen. Misschien bij Courbet, die zichzelf doelbewust als beoefenaar van een –isme lanceerde, in zijn geval realisme. De geschiedenis van de avant-garde in de schilderkunst werd vereenzelvigd met een speurtocht naar radicale vernieuwingen, waarbij het optreden van schokeffecten of aanvankelijke verguizing toetsstenen konden worden voor later succes. Lees verder |
H17 |
Vlucht uit het reservaat – Cor BlokKunstvoorwerpen zijn vooral te bewonderen in musea. Dat was vroeger niet zo, of toch veel minder. Kunstenaars ervoeren voor- en nadelen. Voordeel is de beschermde wereld waar ze naar hartenlust konden experimenteren. Nadeel was dat contact met de rest van de maatschappij moeilijker werd en aan invloed verloor. Kunstenaars hebben geprobeerd te ontsnappen. Hoe is context en periode afhankelijk? Zij verbinden hun kunst aan hun optreden, een ideologie of de wens de maatschappij te ontregelen. Gemeen hebben de pogingen dat het begrip kunst steeds weer ter discussie wordt gesteld. Lees verder |
H18 |
De stromingen voorbij. Kunst vanaf 1970 – Carel BlotkampChronologie en groepering naar lokale, regionale of nationale scholen zijn sinds Vasari eeuwenlang de belangrijkste ordeningsprincipes geweest. Voorbeelden zijn de werken van Gombrich en Janson. Stijlbenamingen zijn doorgaans veel later ontstaan dan de kunst waarop ze betrekking hebben. Pas vanaf circa het eind van de 18e eeuw nemen ze vastere vormen aan. Dit hangt samen met de stichting van musea en de opkomst van kunstgeschiedenis als discipline. Lees verder |