Select Page

Veelvormige dynamiek - H9

Europa in het ancien régime 1450-1800

De Engelse, Amerikaanse, Franse en Nederlandse revolutie

Introductie

De titel van hoofdstuk 9 vermeldt al dat het hier om een studie van vier revoluties in vergelijkend perspectief gaat. Een dergelijk uitgangspunt biedt veel mogelijkheden maar kent ook beperkingen. Die worden in de introductie van leereenheid 9 en in paragraaf 1 van hoofdstuk 9 (‘Comparatief revolutieonderzoek’) besproken. Ook is er enige aandacht voor de betekenis van traditie en vernieuwing gedurende het ancien régime. In totaal komen zo vier revoluties uitvoerig aan de orde: de Engelse (paragraaf 3), Amerikaanse (paragraaf 4), Franse (paragraaf 5) en Nederlandse revolutie. Paragraaf 6 en 7 zijn gewijd aan de situatie in de Nederlanden aan het eind van de 18e eeuw.

De soms lange paragrafen van dit hoofdstuk zijn onderverdeeld in subparagrafen. Bij bestudering kunt u hier gebruik van maken om de stof voor uzelf te structureren. De laatste paragraaf is de plek waar het vergelijkend perspectief het meest naar voren komt.

Inleiding

In hoofdstuk 9 van het handboek vergelijken de auteurs, Anton van de Sande en Leo Wessels, een viertal revoluties met elkaar: één uit de zeventiende eeuw (de Engelse) en drie uit de laatste decennia van de achttiende eeuw (de Amerikaanse, Franse en Nederlandse). De lezer dient erop bedacht te zijn dat termen en begrippen voortdurend van betekenis veranderen, het gevaar van anachronisme is aanwezig. Dat geldt uiteraard ook voor het gebruik van het begrip ‘revolutie’.

Revoluties kunnen op verschillende manieren met elkaar worden vergeleken. Ingebed in een historiografische bespreking (‘comparatief revolutieonderzoek’) staan de beide auteurs in het bijzonder stil bij de synchronische of ‘horizontale’ aanpak, waarbij binnen een relatief beperkte periode revoluties met elkaar worden vergeleken, en de diachronische benadering. In het laatste geval worden over een veel langere periode verschillende (typen van) revoluties in relatie tot elkaar beoordeeld. Elke benadering heeft haar eigen karakteristieken en kent mogelijkheden en beperkingen. Een synchronische vergelijking – een bekende representant van deze benadering is de Amerikaanse auteur R.R. Palmer met zijn these van de ‘Atlantische revolutie’ – kan bijvoorbeeld dienen om de vraag naar de uitzonderlijkheid van revoluties in een bepaalde en relatief beperkte periode aan de orde te stellen. Bij een diachronische beschouwingswijze wordt daarentegen vaak de nadruk gelegd op procesmatige aspecten wat het verloop van revoluties betreft. Voorbeelden van beide benaderingen, de synchronische en de diachronische, komen in hoofdstuk 9 aan bod.

De bespreking en vergelijking van elk van de vier revoluties in hoofdstuk 9 eindigt steeds met een paragraaf waarin een karakteristiek van de desbetreffende revolutie wordt gegeven. Zo kan worden geconstateerd dat alle vier behandelde revoluties progressieve en conservatieve elementen en fasen bezitten, maar dat het daarbij uiteraard niet telkens om dezelfde gaat. Een studeeraanwijzing is dan ook dat u voor uzelf de vier revoluties op dit punt zou kunnen vergelijken en beoordelen. En welke groepen in de samenleving van het ancien régime zouden dan steeds met die progressieve en conservatieve elementen en fasen kunnen worden verbonden?

Het feitelijk verloop van de vier revoluties kan vanzelfsprekend ook in termen van verschillen en verwantschap worden benoemd. Zo zijn er, bijvoorbeeld, duidelijke verschillen als wij de vraag stellen naar de rol van religieuze kwesties en de verhouding kerk-staat. In de Engelse revolutie was dit een belangrijk issue, bij de Amerikaanse nauwelijks. Overeenkomsten maar ook grote verschillen zijn er als het gaat om de inhoud en betekenis van de politieke theorie in elk van de revoluties. Probeer – een volgende studeeraanwijzing – ook op dit punt de vier revoluties met elkaar te vergelijken en betrek daarbij eveneens de vraag in hoeverre er van onderlinge beïnvloeding en doorwerking sprake is geweest?

De beide auteurs onderstrepen al in het begin van hoofdstuk 9 het belang van de ‘inmiddels klassieke definitie’ van Karl Griewank (1955), die geënt is op de revoluties in Frankrijk (vanaf 1789) en Rusland (vanaf 1917). Griewank omschrijft ‘revolutie’ als een ‘gewelddadige, onstuitbare en permanente verandering van de politieke en constitutionele structuur, gekenmerkt door een sterke sociale geladenheid wegens de participatie van verschillende sociale groepen en van grote volksmassa’s, en door de drang om drastisch met het verleden af te rekenen en een orde op te bouwen volgens een ideologisch programma’. Uitgaande van deze omschrijving is de Franse Revolutie te beschouwen als de revolutie bij uitstek, de revolutie die een einde maakte aan het politiek-staatkundige ancien régime, in het bijzonder een einde aan de standensamenleving van het ancien régime. Toch worden ook de andere drie revoluties door de auteurs daadwerkelijk als revoluties gezien en niet als ‘revoltes’. Waarom? Kan met andere woorden het moderne revolutiebegrip inderdaad op alle vier revoluties worden toegepast: hoe ‘revolutionair’ waren die revoluties eigenlijk?

Tot slot wijzen Van de Sande en Wessels er nog op dat in de decennia rond 1800 ook op veel andere plaatsen in de oude en nieuwe wereld sprake was van revoluties of aanzetten tot revoluties, mede onder invloed van de grote uitstraling en doorwerking van de Franse Revolutie. Tracht voor uzelf – een laatste studeeraanwijzing – een beeld te vormen van deze revoluties en revolutionaire bewegingen en maak daarbij tevens gebruik van kaart 10 van het handboek met de bijbehorende uitvoerige toelichting.

Leerdoelen

  • de achtergronden en het verloop van de Engelse revolutie, de Amerikaanse revolutie, de Franse Revolutie en de Nederlandse revolutie kunnen schetsen
  • de voornaamste motieven van de deelnemers aan de vier revoluties kunnen omschrijven
  • de doorwerking van de Engelse revolutie in de Amerikaanse revolutie en van die beide in de Franse Revolutie kunnen weergeven
  • de eventuele doorwerking van de Engelse, Amerikaans en Franse Revolutie in de Nederlandse revolutie kunnen aangeven
  • de interpretatieverschuivingen in de geschiedschrijving (historiografie) met betrekking tot de inhoud en betekenis van de vier revoluties kunnen aangeven
  • inzicht hebben in de (veranderende) betekenis van het begrip ‘revolutie’ in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw en in het onderling verschillende karakter van de vier revoluties.

Samenvatting

Inleiding

Edmund Burke was trots op de Glorious Revolution in Engeland van 1688, maar die mag wel wel het tegendeel heten van de radicale omwenteling die honderd jaar later in Frankrijk plaatsvond. Revoluties vergelijken levert een groot gevaar voor anachronismen, de woorden die gebruikt worden veranderen van betekenis. Lodewijk XVI noemde de bestorming van de Bastille een revolte,, hertog La Rochefoucauld-Liancourt een revolutie.

Het Latijns revolutio had een connotatie met het verleden, een terugrollen, In de zestiende eeuw werd het een cyclische omwenteling, refererend aan Copernicus. Pas in de tweede helft 18e eeuw werd het een omwenteling betreffende de politieke en maatschappelijke orde en werd zij eerder naar de toekomst dan op het verleden gericht.

Karl Griewank ziet een revolutie als een gewelddadige, onstuitbare en permanente verandering van de politieke en constitutionele structuur. Ze kenmerkt zich door een sterke sociale geladenheid wegens de participatie van verschillende sociale groepen en van grote volksmassa’s, en door de drang om drastisch met het verleden af te rekenen en een nieuwe orde op te bouwen volgens een ideologisch programma.

Comparatief revolutieonderzoek

Revoluties kunnen zowel diachronisch als synchronisch met elkaar worden vergeleken. Diachronisch of diachroon komt van de Oud-Griekse woorden dia (“door”) en chronos (“tijd”). Het betekent letterlijk ‘door de tijd’. Het wordt gebruikt als kwalificatie van een analyse of onderzoek: een diachronische analyse onderzoekt de ontwikkeling van een verschijnsel door de tijd heen, hoe in de loop der tijd veranderingen zijn opgetreden en dergelijke. Synchronisch of synchroon komt van syn (“samen met”) en chronos (“tijd”). Het duidt een onderzoek of analyse aan waarin een fenomeen op één punt in de tijd onderzocht wordt. De aandacht ligt dan niet bij verschillen tussen verschillende tijden, maar op verschillen tussen bijvoorbeeld verschillende plaatsen.

Met andere woorden:

  • diachronisch: zelfde plaats, verschillende tijd (een ontwikkeling in de tijd)
  • synchronisch: zelfde tijd, verschillende plaatsen (een toestand op een bepaald moment)

Crane Brinton vergelijkt revoluties op verschillende plaatsen, door de tijd heen. Hij meent gemeenschappelijke trekken te herkennen:

  • voorafgaande economische groei
  • verhevigde vijandschap tussen maatschappelijke groeperingen
  • vervreemding van de intelligentsia
  • een door interne tegenstellingen verzwakt regime

Volgens Yves-Marie Bercé mag alleen de Franse revolutie zich een revolutie noemen, wegens haar innoverende rol.
Voor hem is het gemeenschappelijk kenmerk van zowel revolte en revolutie, het gebruik van politiek geweld.

De synchronische vergelijking zoekt een antwoord op de vraag of revoluties in een bepaalde periode een uitzonderlijk fenomeen zijn. In de diachronische vergelijking is de aandacht gericht op het procesmatige verloop van revoluties. Beoefenaren is opgevallen dat het initiatief doorgaans lag bij de conservatieve elite die in verzet kwam tegen de aanmatigende politiek van vorst en bureaucratie, en dat andere groeperingen van de verwarringen gebruik maakten om hun eigen, meer progressieve doelen na te streven.

De diachronische methode stelt ons in de gelegenheid na te gaan of er sprake was van beïnvloeding van de ene revolutie door de andere. (Henrickus: vreemd, kennelijk is dit gericht op zoeken naar causale verbanden, en niet op een toestand en de verspreiding daarvan, waarin het ontstaan van revoluties mogelijk en denkbaar is). Zijn de motieven van de afzonderlijke revolutiemakers met elkaar te vergelijken? De belangrijkste vraag: kan het moderne revolutiebegrip inderdaad op de vier revoluties worden toegepast: hoe revolutionair waren die revoluties eigenlijk?

Revoltes en revoluties: tradities en vernieuwing in het ancien regime

Voor het uitbreken van de Franse revolutie had ‘nieuw’ allerminst een gunstige connotatie. Eerbied voor het verleden en de traditie zoals die in geschreven en ongeschreven wetten tot uitdrukking kwamen, was het in het ancien regime de norm, en die veranderde slechts langzaam.

Edmund Burke was een conservatief revolutionair. Met de de Glorious Revolution van 1688 zegevierde het constitutionalisme, het hele complex van bestaande instellingen en privileges. De samenleving van het ancien regime was zeer behoudend van aard. Elke verandering in de zin van modernisering werd als een inbreuk op bestaande privileges en gewoonten afgewezen. Liever richtte men zijn kritiek op de dienaren dan op de landsheer zelf, die daarmee soeverein onverschillig kon blijven. De opkomst van Republikeinse theorieën maakte de grenzen van de vorstelijk macht zichtbaar. Toch bleef het ideaal van een harmonieuze samenleving, teruggaand op de aristotelische politieke filosofie, bleef de boventoon voeren. Philips II schond de onvervreemdbare rechten van het volken kon als tiran worden afgezet. Daarbij speelde vernieuwingsdrang echter nauwelijks een rol; het ging vooral om het behoud van privileges en andere bestaande rechten.

Zo er al sprake was van een revolutie, betrof het een mentale revolutie die via de vorst moest worden bewerkstelligd. Radicale veranderingen waren eerder van de kant van de regeerders dan van de zijde van de onderdanen te verwachten. Verlichte absolutisme werd een revolutie van bovenaf genoemd.

De vraag is of in de Engelse, Amerikaanse en Nederlandse revolutie sprake van een bewust streven naar vernieuwing? En hoe is het gesteld met factoren als maatschappelijk draagvlak, tijdsduur en toepassing van geweld? De revoltes van het ancien regime waren symptomen van een hardnekkig verzet tegen de moderne staat, veelal een conservatieve reactie op door de vorst en ambtenaren geïnitieerde vernieuwingen.

De Engelse revolutie

Het oorlogsschip Brielle op de Maas voor Rotterdam

Een omstreden aanduiding

De term “Revolutie” door de Engelsen in eerste instantie gebruikt voor de Glorious Revolution van 1688-1689, een gematigde omwenteling.
Dit in tegenstelling tot de Civil War en The Great Rebellion met veel ingrijpender gebeurtenissen. François Guizot gebruikte voor het eerst de term “Engelse Revolutie”. Zowel de Engelse als de Franse Revolutie hebben een eind gemaakt aan het absolutisme en daarvoor in de plaats vrijheid en gelijkheid gebracht. Het verdient aanbeveling de twee revoluties als fasen van één samenhangende beweging te beschouwen.

Civil War en Great Rebellion 1642-1649

Het Engelse parlement bestaat uit een:

  • Lagerhuis: de landsadel (gentry) en burgerij van Londen en enkele andere plaatsen
  • Hogerhuis: de getitelde adel (nobility) en de bisschoppen van de anglicaanse kerk

De protesten waren tegen inbreuken op privileges en als de vorst geld nodig had om oorlog te voeren. Het parlement kwam uitsluitend maar bijeen als de vorst, Jacobus I en Karel I, dat wilde. De revolutie van de jaren veertig was in feite een legale krachtmeting tussen koning en parlement, waarbij het parlement zich opwierp als woordvoerder van de heersende elite die bang was haar positie te verliezen. Toen Karel I in 1628 geld nodig had moest hij concessies doen: geen nieuwe belastingen buiten het parlement om. Hij besloot zonder parlement verder te gaan.

In 1638 kwamen de presbyteriaanse (calvinistische) Schotten in opstand, omdat de Karel I hen een bisschoppelijke hiërarchie wilde opleggen naar anglicaans model. Hij maakte de anglicaanse staatskerk tot regeringsinstrument en kwam in conflict met de radicaalste, veelal calvinistische protestanten, ook wel puriteinen genoemd. De puriteinen wilden de Engelse kerk van ‘roomse franje’ zuiveren. In de Grand Remonstrance van 1641 vatte het parlement zijn grieven tegen het absolutistische optreden van de koning samen. Alleen als hij de oorzaak van de grieven zou wegnemen kon hij op een nieuw leger rekenen. Karel’s plan om vijf oppositieleiders uit het Lagerhuis en één Lord in hechtenis te nemen en zo het parlement onder druk te zetten, lekte uit.

Zo ontstond de Civil War van 1642, met aan de ene kant de troepen van de koning en aan de andere kant het leger van het parlement, Ironsides o.l.v. Cromwell. Na een nederlaag van de koning in 1648, een poging van het parlement om tot een akkoord te komen en de invloed van de Levellers te matigen en Pride’s Purge resteerde een Rump Parliament van 200 MP’s en een meerderheid voor een Republiek. De koning werd ter dood veroordeeld en op 9 februari 1649 onthoofd.

Commonwealth, Restoration en Glorious Revolution 1649-1689

Met de terechtstelling van Karel I was het koningschap afgeschaft en Engeland werd een republiek, de Commonwealth of Gemenebest. De soevereine macht berustte in naam bij het romp parlement, voornamelijk bestaande uit Independenten, puriteinen die de staatskerk wilden afschaffen. Maar in feite deelde Cromwell de lakens uit. De Independenten meenden dat de staatskerk wel zonder bisschoppen kon en dat tolerantie bevorderlijk zou zijn voor vrije economische ontplooiing, zoals het voorbeeld van de Nederlandse Republiek leerde. De anglicaanse kerk werd omgevormd tot een presbyteriaanse. Buiten de officiële kerk genoten ook andere protestanten – zogenaamde Dissenters (dissidenten) – godsdienstvrijheid. De Levellers raakten teleurgesteld omdat de standenmaatschappij intact bleef. Een nieuwe groep kwam op, de Diggers, die behalve democratie ook herverdeling van landbezit eiste. Cromwell bracht rust door een militaire dictatuur te vestigen.

Zonder krachtige leider bleek het republicanisme niet opgewassen tegen de druk van de monarchisten en in 1660 werd Karel II als koning erkend. De Restoration bracht allerminst herstel van rust. De puriteinen kwamen politiek buitenspel te staan nu de anglicaanse staatskerk weer in oude luister werd hersteld, maar in het parlement bleven de spanningen tussen heersende elite (country) en groeiende staatsmacht (court) voortduren.

Angst voor een katholieke koning bracht court en country samen en het parlement vroeg de Nederlandse stadhouder Willem III en zijn gemalin Mary, oudste dochter van Jacobus II, de anglicaanse staatskerk te redden. Jacobus II sloeg na zijn nederlaag op de vlucht en William and Mary werden tot koning en koningin van Engeland uitgeroepen. In de Bill of Rights werden de bevoegdheden van het parlement veiliggesteld en de onvervreemdbare rechten van het volk, de birthrights, bij wet vastgelegd.

Karakteristiek van de Engelse revolutie

De overwinning van het parlement op het absolutistische streven van Karel I en zijn beide opvolgers kan gezien worden als de belangrijkste gebeurtenis. In de Bill of Rights werden vastgelegd:

  • constitutionele monarchie
  • regering bij vertegenwoordiging
  • rechten van de onderdanen

De overwinning van de gentry, de Glorious Revolution, was een herstel van oude rechten, een conservatieve reactie op moderne monarchaal-bureaucratische tendensen. Geen voortzetting van de op radicale vernieuwing gerichte revolutie van 1641. Het verband tussen de twee ‘revoluties’ is omstreden. Tot 1642 baseerden koning en parlement hun onderlinge twisten nog op hetzelfde politieke ideaal: de op Aristoteles teruggaande opvatting van de eendrachtige samenleving onder Koninklijke leiding.

Volgens E.H. Kossmann wisten de Engelsen hun achterstand in politieke theorievorming tijdens en na de revolutie snel om te zetten in een voorsprong.

  • Henry Parker: het parlement is de uitdrukking van de volkswil.
  • John Milton, republikein: de beste kansen op ontplooiing geven deugd, wijsheid en de ware religie.
  • James Harrington (republikein): de macht komt weer terug bij de bezitters van de grond, de steunpilaren van de maatschappij.
  • George Lawson’s ideeën over volkssoevereiniteit en het compromis tussen Koninklijke macht en het recht op verzet, vormden inspiratie voor John Locke‘s, Two treatises of government. Bescherming van eigendom is het hoogste doel van de staat en wanneer de vorst in zijn plicht tekort schiet, heeft het volk, als soeverein, het recht om het mandaat in te trekken.
  • Thomas Hobbes (royalist), ging volgens Kevin Sharpe beseffen dat hij in zijn theorie rekening moest houden met het feit dat een regime voortdurend toestemming van het volk moet hebben.

Het belang van de Engelse revolutie ligt vooral in de geschriften van haar theoretici. De explosieve kracht zou pas op termijn zichtbaar worden. Het revolutionaire moment van de Engelse revolutie ligt in haar gevolgen, niet in haar oorzaken, en heeft niet met sociaal-economische verschuivingen maar met politieke ideeën te maken.

De Amerikaanse revolutie

Washington Crossing the Delaware

Een revolutie met twee gezichten

De term revolutie werd in dit verband voor het eerst gebruikt in 1784. Volgens Franco Venturi had de Amerikaanse revolutie een januskop:

  • naar de toekomst als voorbereiding voor de Franse revolutie
  • naar het verleden naar de historische wortels van de archaïsche Europese republieken in de absolutistische periode.

De jaren die aan de Onafhankelijkheidsverklaring van 4 juli 1776 voorafgingen en de invoering van de federale grondwet in 1787 zijn daarom van meer belang dan de vrijheidsoorlog zelf.

Van revolte naar revolutie 1763-1776

Duizenden Engelse republikeinen hadden de wijk genomen naar Amerika, waar zij hun overtuiging, zowel op maatschappelijk, kerkelijk als politieke gebied blijvend konden uitdragen. Elke kolonie (13 stuks) kende een volksvertegenwoordiging, de Assembly, waarvoor de meeste mannen kiesrecht hadden. Gekozenen behoorden veelal tot de lokale elite, die nauw contact onderhielden met hun achterban in tegenstelling tot de gangbare ‘virtual representation‘ in Engeland, daar maakten de volksvertegenwoordigers zelf wel uit wat goed was voor het volk.

De kolonisten hadden een sobere leefstijl, werkten hard, lazen behalve de Bijbel ook kranten, waren tolerant jegens andersdenkenden. Kortom  non-conformisten die zich beschouwden als erfgenamen van de Engelse revolutionairen, de Commonwealthmen. Ze ontdoken stelselmatig de (Engelse) wet.

De dertien Britse koloniën hadden een sterke demografische groei en toename van de welvaart doorgemaakt. Het verzet tegen de verscherpte belastingwetten na afloop van de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) had aanvankelijk het karakter van een revolte. In Engeland werd de zaak niet op de spits gedreven, de belastingen werden ingetrokken. Toch bleek de revolte kon niet slechts een lokaal oproer. Er werd principieel stelling genomen tegenover het parlement, met een beroep op de birthrights eiste men rechtstreekse vertegenwoordiging in het Lagerhuis. Er was massale steun in de bevolking voor het initiatief van een betrekkelijke kleine groep kooplieden die door de belastingwetten waren getroffen.

Boston Tea Party, vernietiging van een partij thee als protest tegen de invoerrechten door Engeland opgelegd, was de eerste revolutionaire daad. Ter ondersteuning van het onder curatele gestelde Boston werd door de koloniën een Declaration of Rights opgesteld. Daarin werd de soevereiniteit van de koning (George III) nog wel gerespecteerd, maar het Engelse parlement werd niet langer erkend als vertegenwoordiging van de Amerikanen, en de Engelse troepen moesten zich terugtrekken. Toen dit niet gebeurde werd mede dankzij het pamflet Common sense van Thomas Paine – strekking: de koning is zelf verantwoordelijk voor het bloedvergieten van zijn Amerikaanse onderdanen – op een definitieve breuk aangestuurd. Op 4 juli 1776 vaardige een nieuw congres te Philadelphia de Declaration of Independence, de verenigde koloniën beschouwden zich voortaan als vrije en onafhankelijke staten.

De Amerikaanse Constitutie van 1787

Tijdens de oorlog tegen Engeland hadden de dertien staten elk voor zich een constitutie aangenomen, waarin de volksvertegenwoordiging sterke bevoegdheden kreeg en het uitvoerend gezag zoveel mogelijk werd ingeperkt. Het voorbeeld was Zwitserland, niet de Verenigde Nederlanden met teveel monarchale tendensen. Wanneer de staat te veel macht naar zich toe trok, konden de republikeinse grondrechten van de burgers – met name het recht op eigendom – in gevaar komen. De republikeinse gezindheid komt het best tot zijn recht in een losse federatie van vrije en onafhankelijke staten. Gezamenlijke oplossingen waren echter wel nodig voor, het sluiten van handelsverdragen en de invoering van een monetair stelsel.

Volgens de Amerikaanse Constitutie van 1787 mag elke staat een aantal afgevaardigden kiezen, evenredig aan zijn bevolkingsdichtheid, voor het Huis van Afgevaardigden dat als vertegenwoordiger van de natie beslissingsbevoegdheid krijgt over de belastingen en elke staat krijgt evenveel stemmen in de Senaat. Door scheiding van de machten hoopten de Founding Fathers te voorkomen dat het presidentschap te veel de allures van een monarchie zou gaan aannemen.

De Amerikaanse Constitutie is gebaseerd op de ideeën van:

  • Locke – bescherming van individueel eigendom
  • Rousseau – volk en natie zijn één
  • Montesquieu – Trias politica

De Bill of Rights die in 1791 is toegevoegd aan de Constitutie bevat de grondrechten, geformuleerd door de Engelsen in 1689.

Karakteristiek van de Amerikaanse revolutie

Door de oppositie in Engeland en door landen als Frankrijk en de republiek der Verenigde Nederlanden werd de strijd van de kolonisten met sympathie gevolgd, niet in de laatste plaats vanwege de handelsbelangen en militair-strategische overwegingen. De vraag is of de onafhankelijkheidsstrijd van de Amerikanen een echte revolutie was. Volgens R.R. Palmer zijn er voldoende elementen van het moderne revolutiebegrip terug te vinden. Vergelijking is echter moeilijk door het ontbreken van een aristocratie in Amerika.

Volgens W.F. Craven is de meest acceptabele verklaring voor de rebellie de weigering om de vrijheid op te geven die de kolonisten reeds genoten. Hieruit blijkt de grote invloed van de Engelse puriteins-republikeinse ideeën in het 18e eeuwse Amerika. In de Amerikaanse revolutie werd geen plotselinge doorbraak geforceerd, maar een geleidelijk proces afgerond. Zelfbestuur en bescherming van eigendom waren de belangrijkste motieven, waarbij zich overigens een belangentegenstelling kon aftekenen tussen de bezittende elite en de kleine burgerij. Volgens sommigen was de Constitutie van 1787 een product van de door eigenbelang gedreven elite die met een selectieve keuze uit de geschriften der verlichte filosofen een soort verrechtsing hebben weten door te voeren.

De Fransen stonden nu voor de keus in hun revolutie de belangen van hun kleine burgerij al dan niet op te offeren aan die van de gegoede burgers.

De Franse Revolutie

Bestorming van de Bastille

Een vergruisd beeld

Allegorie op de Franse Revolutie

Was er wel sprake van een revolutie? Volgens François_Furet is er weinig vooruitgang geboekt na het revolutiejaar 1789. De eigenlijke verandering vond pas plaats tussen 1815 en 1880.

In het traditionele beeld van het verloop van de Franse revolutie is als volgt

  • Ze wordt voorafgegaan door een periode waarin de decadente aristocratie samen met de corrupte geestelijkheid optreedt als onderdrukker van burgers en boeren, terwijl de spilzieke koning vruchteloos hervormingen probeert door te voeren.
  • De revolutie breekt uit als de vertegenwoordigers van de derde stand zich uitroepen tot Nationale Vergadering, spoedig bijgevallen door het volk van Parijs en door de boeren in de provincie die op 14 juli 1789 het gehate symbool van despotisme bestormen, de Bastille.
  • Er volgt een periode van Terreur (1793-1794).
  • In een daarop volgende gematigde fase deelt de gegoede burgerij de lakens uit.
  • Vanaf 1799 gaat het over in een militaire dictatuur van Napoleon Bonaparte.

Volgens sommigen historici duurde de revolutie slechts enkele jaren, anderen spreken liever van verschillende revoluties naast elkaar. Zo zouden bv de notabelen, de burgerij, het volk van Parijs en de boeren ieder hun eigen doelen hebben nagestreefd in afzonderlijke revoluties, die soms lijnrecht tegen elkaar in gingen. Het was in ieder geval geen monolithisch samenhangend geheel.

Volgens de marxistische historicus Georges Lefebvre was de revolutie in sociaaleconomische zin een klassenstrijd waarin de kapitalistische burgerij de overwinning behaalde op de feodale aristocratie. Volgens Alfred Cobban bracht daar tegen in dat de revolutie eerder het werk van een bourgeoisie in verval was, een klasse van landeigenaren en ambtenaren, die het kapitalisme wilde tegenhouden in plaats van bevorderen. Maar adel (afkomst) en bourgeoisie (gegoede burgerij) bleken in economisch opzicht veel met elkaar gemeen te hebben.  Beide groepen hadden hoge belastingen te verduren – alleen de handelssteden profiteerden van uitzonderingsprivileges – en rijke burgers konden worden opgenomen in de adelstand. Maar de frustratie van de burgerij kwam doordat in 1788 voor het eerst sinds 1618 de Staten Generaal weer bij elkaar werd geroepen en de burgers politiek buitenspel stonden.

Ook de analyse van Ernest Labrousse, dat de politieke crisis van 1789 voortkwam uit ellende – een tijd van hoge prijzen, dalende lonen en massale werkloosheid – niet uit voorspoed, staat nog steeds. Juist het contrast met de periode van voorspoed die er aan vooraf ging leidde tot revolutie.

Eén van de oudste verklaringsmodellen voor het ontstaan van de Franse revolutie, een complot theorie, dat er een intellectuele samenzwering zou zijn geweest van filosofen en vrijmetselaars tegen troon en kerk. De Verlichting als veroorzaker van de revolutie dus. De laatste decennia wordt bij verklaringen de nadruk gelegd op het ‘politieke klimaat’. De manier waarop tegen de politieke realiteit werd aangekeken en over ideeën als vrijheid, tolerantie despotisme en democratie werd gesproken. Opvallend hierin is de toename van politieke debatten, hetzij via de pers met pamfletten, schotschriften, spotprenten en kranten, hetzij mondeling in clubs en salons. Ondanks dat openbaar praten over politiek verboden was. Het clubwezen werd de kern van de revolutionaire organisatie.

Aristocraten, burgers, sansculotten en boeren

Afschaffing van de feodale rechten tijdens de Nationale Vergadering op 4 augustus 1789

Er was eerder sprake van vier revoluties.

  1. De aristocraten wilden in een soort Fronde hun privileges veiligstellen. Daarnaast had een aantal edelen en burgers – de notabelen – een gemeenschappelijk motief: een einde maken aan de financieel chaos en het eigendomsrecht consolideren.
  2. De burgerij – voor het merendeel bourgeoisie des talents (dwz leden van de vrije, meest intellectuele beroepen) en niet bourgeoisie des affaires (kooplieden en financiers) – wilde echter de privileges van adel en geestelijkheid afschaffen om die van zichzelf te beveiligen: liberté (vrijheid) was hun leus.
  3. Het volk in de steden – kleine zelfstandigen, ambachtsgezellen en het proletariaat – nam geen genoegen met een politieke revolutie en wenste ook een sociale omwenteling: egalité (gelijkheid).
  4. De boeren wilden meer land en minder fiscale lasten.

De aristocratie nam het initiatief tot de revolutie door de koning te dwingen om de Staten Generaal bijeen te roepen. Op voorstel van abbé Sieyès riepen ze zich  op 17 juni samen met de derde stand uit tot Nationale Vergadering. Er zou een grondwet komen, maar in de Nuit des sacrifices werden de feodale rechten afgeschaft. Voor de meerderheid van de adel en de uit die kringen afkomstige bisschoppen had de revolutie haar hielzame betekenis verloren.

Voor de burgerij betekende democratie de opheffing van de standenmaatschappij, de opheffing van juridische belemmeringen en despotisme en de bescherming van het eigendom. In de Declaration des droits et des devoirs de l’homme et du citoyen (16-08-1789) werd gelijkheid (egalité) van allen voor de wet vastgelegd. Maar daarbij werd onderscheid gemaakt tussen bezitters en niet-bezitters, tussen actieve burgers met kiesrecht en het recht om zich te wapenen en passieve burgers zonder politieke invloed. Door afschaffing van de gilden werd economisch liberalisme geïntroduceerd en werden stakingen vrijwel onmogelijk. Het kerkelijk bezit (eenkwart van alle grond) werd onteigend als dekking van nieuw papiergeld. Inflatie was onvermijdelijk en de onrust nam toe.

De Jakobijnen (later Feuillants) waren voorstanders van een soort constitutionele monarchie, de Girondijnen waren voorstander van decentralisatie en federalisme. Ze wilden een imperialistische politiek de Revolutie exporteren naar de rest van Europa. Ze verklaarden Engeland, Oostenrijk, de Republiek en Spanje de oorlog, ook bekend als de Eerste Coalitieoorlog. Ze kwamen onder druk te staan door de prijsstijgingen en het volk bestormde de Tuilerieën. Op 21 september 1792 werd de republiek uitgeroepen. Maar de Girondijnen kwamen verder onder druk en Robespierre riep het volk op tot verzet. Op 2 juni 1793 was het definitief afgelopen met de Girondijnen en de Jakobijn Robespierre nam het bewind over. Na de val van Robespierre herkreeg de burgerij herkreeg haar invloed. Het algemeen kiesrecht werd weer vervangen door censuskiesrecht. De oorlog tegen de omringende landen werd met succes voortgezet en bracht eindelijk de lang verbeide economische bloei, vanaf 1799 onder het bewind van Bonaparte.

Het volk in de steden had aanvankelijk een figurantenrol. Toen door de oorlog de inflatie steeg en de voedseltoevoer stagneerde, richtten ambachtslieden en middenstanders zogenaamde sansculotten legers op met de bedoeling het platteland tot leveranties te dwingen. In 1780 waren in de steden voedselrellen uitgebroken, veroorzaakt door Graanspeculanten. Hoopvol werd naar de koning gekeken, maar toen hij zijn troepen rondom Versailles samentrok verspeelde hij zijn gezag. En het volk bestormde de Bastille.

De boeren hadden het het zwaarst te verduren gehad. De revolutie van de notabelen bracht niet de gewenste verlichting. Er brak paniek uit na een gerucht dat de landheren gewapende benden hadden ingehuurd om de revolterende boeren mores te leren. Tijdens de Grande peur werden kastelen en abdijen verwoest, niet om te plunderen maar om de administratie van wanbetalers te vernietigen.

Alleen de notabelen bleken in staat om de voormalige kerkelijke goederen, die slechts in grote kavels te koop werden aangeboden, aan hun bezittingen toe te voegen. De kloof tussen rijk en arm werd in de revolutie alleen maar groter.

Karakteristiek van de Franse revolutie

De Franse revolutie was een radicale afrekening met de traditie en de geboorte van een nieuw tijdperk. Een nieuwe jaartelling, nieuwe eenheden, afschaffing van gilden, nieuwe wetten en strafrecht, afschaffing van zon- en feestdagen het greep allemaal in in het leven van alledag. De term ancien regime vond zijn oorsprong in die periode en was geen compliment, nieuw had een betoverende klank gekregen

De Nederlanden in het revolutietijdvak

The Battle of Gibraltar

Opstand tegen Filips II in de 16e eeuw wordt ook wel als een revolutie gezien. De Spaanse koning had zijn vorstelijke plichten jegens zijn onderdanen verzaakt. Het Placcaet van Verlatinge is Nederlandse onafhankelijkheidsverklaring. De vorst is er voor het volk, en niet andersom.

Veeleer ging het de opstandige gewesten toen om het behoud van een heel scala van afzonderlijke vrijheden, rechten en privileges die vaak nog uit de late middeleeuwen stamden en die telkens door de achtereenvolgende landsvorsten bij hun inhuldiging opnieuw werden bezworen. De Nederlandse opstand – de Tachtigjarige Oorlog – is daarom wel als conservatief geïnterpreteerd. De gewraakte vorst vertegenwoordigde veeleer het op de toekomst gerichte element; hij was de exponent van de moderne vorst die naar centralisatie van het staatsbestuur en uniformering van het recht streefde, en daarvoor onder andere gebruik maakte van een omvang groeiende staatsbureaucratie. De Opstand was ook een godsdienststrijd.

De opstand eindigde formeel met de Vrede van Münster. De Zuidelijke Nederlanden bleven in handen van de Spaanse Habsburgers. In 1713, bij de Vrede van Utrecht gingen ze over in Oosten rijkse handen. Onder invloed van de verlicht-absolutistische hervormingsbeleid van keizer Jozef II op bestuurlijk, juridisch en kerkelijk gebied, ontstond een snel groeiend verzet binnen en buiten de standenvergaderingen. De oppositie bestond uit een krachtige conservatieve vleugel van statisten, tegenover een democratische vleugel van Vonckisten die een beroep deed op oude historische vrijheden en de Verlichting eisen voor een daadwerkelijke hervorming en politieke participatie van het volk à la Montesquieu. Zij vonden elkaar echter in het verzet tegen het beleid van Jozef II.

In het Noorden kwam de allang bestaande onvrede in kringen van oppositionele regenten en burgers tijdens de Vierde Engelse Oorlog tot een uitbarsting. Het was de eerste fase van de patriottentijd.

Banket van de Amsterdamse burgerwacht ter viering van de Vrede van Münster – Bartholomeus van der Helst

De Republiek: patriotten en Bataven

Marionettentheater of revolutie?

H.T. Colenbrander maakte een systematische studie van de periode 1780-1813. Hij vergeleek de Nederlandse patriotten en hun streven met een marionettentheater, waarbij het buitenland en met name Frankrijk aan de touwtjes trok.

Pieter Geijl was positiever, de revolutie van 1795 was door de Nederlanders uitgevoerd met ‘typische Nederlandse bedaardheid en bezadigdheid’.

Volgens R.R. Palmer was er in Nederland een strijd gevoerd tussen aristocratie en democratie die grote verwantschap vertoonde met de beroeringen elders in de Atlantische wereld.

C.H.E. de Wit waardeerde de jaren tussen 1798 en 1801 als een voorlopig hoogtepunt voor de democratie in Nederland in haar strijd tegen de aristocratie, feitelijk een strijd tegen de standenstaat van het ancien regime. Simon Schama schaarde zich achter de Wit, met de opmerking dat er toch wel iets autonooms in de Nederlandse revolutie.

Volgens I.L. Leeb ging het om de alom aanwezige vraag van soevereiniteit waarbij men in de Republiek niet kon terugvallen op een duidelijke en voor iedereen aanvaarde grondwet. Voor en tegenstanders grepen terug op (eigen) historische argumenten. Hij onderscheidde twee revoluties, de afgebroken Patriottische revolutie en de meer succesvolle Bataafse revolutie van 1795.

Dat er sprake is van revolutie in 1787 is niet meer omstreden onder historici, wel is er meer aandacht voor de politieke cultuur. Volgens W.W. Mijnhardt en N.C.F. van Sas was de mobilisatie van de publieke opinie van groot belang via het nieuwe fenomeen van periodiek verschijnende tijdschriften, de aanzwellende stroom van pamfletten en spotprenten en een zeer levendig genootschapsleven en andere vormen van sociabiliteit. Sinds eind jaren tachtig van de twintigste eeuw werd ook het belang gezien van ontwikkelingen op het platteland en in Steden buiten Holland.

Patriottentijd (1780-1787) en Bataafse Republiek (1795-1806)

De vierde Engelse Oorlog kende voor de Republiek een rampspoedig verloop, de zeehandel werd geblokkeerd en de economie stagneerde.

Joan Derk van der Capellen publiceerde een anoniem pamflet Aan het volk van Nederland, waarin hij de stadhouder persoonlijk voor alles verantwoordelijk stelde. Hij eiste hervormingen en riep op tot burgerbewapening. Alle mensen zijn vrij geboren. De één heeft van nature over de anderen niets te zeggen. Hij had vele voorbeelden aangetroffen van machtsmisbruik door de Oranjes en de zittende regenten. Tegenover de almacht van de stadhouderlijke regering propageerde hij een scheiding van de machten. Het denken van van der Capellen had sterke Angelsaksische wortels, teruggaand op Locke.

De Patriotten vormden een bont geheel van vrijcorpsen, met onderling grote politieke, sociale, economische, religieuze, intellectuele en regionale verschillen. Ze streden tegen het verval van de natie, de achteruitgang van de economie, de politieke misstanden, corruptie, een volksregering bij representatie, herstel van oude en afschaffing stadhouderlijke rechten. Het ging de radicalen niet ver genoeg, het Leids ontwerp pleitte voor principiëler republicanisme.

Na het incident bij Goejanverwellesluis riep Wilhelmina van Pruisen, echtgenoot van stadhouder Willem V, haar broer Frederik Willem II te hulp, die korte metten maakte met de patriotten.

Nog tijdens de Pruisische interventie herriepen diverse Statenvergaderingen de besluiten die zij eerder tegen het gezag en de positie van de stadhouderlijke regering hadden genomen. De regenten moesten een constitutionele eed zweren op de bestaande staatsregeling en het land kwam onder curatele van Pruissen en Engeland. Stadhouder Willem V had niet geluisterd, hij gebruikte zijn macht niet om een aantal hervormingen door te voeren. Frankrijk verklaarde Engeland de oorlog en Pichegru viel het land binnen met hulp van een leger van ballingen en een Bataafs legioen. De stadhouder week in 1795 uit naar Engeland.

Van 1795 tot 1806 volgde een reeks grote en elkaar snel opvolgende staatkundige hervormingen.

  • Uitroeping van de Bataafse Republiek.
  • Standenvertegenwoordiging en stadhouderschap werden afgeschaft.
  • De Staten-Generaal werd omgevormd tot Nationale Vergadering met voor het eerst vertegenwoordiging van Drenthe en Staats-Brabant
  • De leden werden gekozen via een getrapt systeem van algemeen mannenkiesrecht, maar niet dan nadat de stemgerechtigden een eed hadden afgelegd op de volkssoevereiniteit.
  • Er werd een scheiding van kerk en staat doorgevoerd
  • De ‘joodse natie’ kreeg gelijk berechtiging

Er ontstond spanning tussen federalisten voorstanders van decentrale macht en unitariërs, voorstanders van centralisatie.

In 1798 trad de Staatsregeling in werking, een grondwet van unitaristische snit. Er kwam een nieuwe departementale indeling die volledig brak met de historisch gegroeide provinciegrenzen, en er volgde opheffing van de gilden

In de Grondwet van 1801 werden onder druk van Frankrijk veranderingen van 1798 teruggedraaid, een terugkeer van een zekere decentralisatie en oude provinciegrenzen.

In 1805 verving Napoleon het Staatsbewind door een éénhoofdig bewind. Schimmelpenninck werd benoemd tot raadpensionaris met zeer grote bevoegdheden. Hij voerde grote hervormingen door o.a. bij de belastingen, onderwijs en posterijen. In 1806 moest hij van Napoleon al weer wijken vanwege het gebrek aan Nederlandse medewerking aan het Continentaal stelsel. Hij benoemde zijn broer tot koning van het Koninkrijk Holland (1806-1810)

Karakteristiek van de Nederlandse revolutie

Lang was de Republiek een toonbeeld van vrijheid, rijkdom en tolerantie. Tegen het dein van de achttiende eeuw was dat anders, het stadhouderschap was vrijwel monarchaal, regenten maakten zich schuldig aan nepotisme en er ontstond een gesloten kaste van oligarchen. Oppositie kwam door het patronage stelsel van de stadhouder buitenspel te staan. Het natuurrecht  en de Verlichting werd in toenemende mate grond voor hervorming van het Staatsbestel. In de tweede helft van de zeventiende eeuw raakte de Republiek haar economische voorsprong kwijt en eind achttiende eeuw was er sprake van regressie. Na de Vierde oorlog met Engeland werd ze een speelbal van de omringende mogendheden. Vanaf 1792 exporteerde Frankrijk haar revolutie en in 1795 ontstond de Bataafse Republiek. Weliswaar werd in die periode een deel van de radicale veranderingen teruggedraaid, maar dat neemt niet weg dat de hervormingen in dit laatste tijdvak van echt revolutionair gehalte waren.

Vier revoluties: vergelijking en doorwerking

Nicolas de Condorcet wees zijn landgenoten op de Amerikaanse revolutie, zij vormden nu een natie waar de rechten van de mens werden gerespecteerd en waar dankzij goede wetten vrede, welvaart en verdraagzaamheid heersten.

Het is verleidelijk om de vier revoluties te beschouwen als in elkaars verlengde. De amerikanen werden beïnvloed door de commonwealthmen, de Fransen hadden sympathie voor de patriottenstrijd en waren verontwaardigd over de Pruisische interventie. Er zijn ook kanttekeningen te maken.

De Amerikaanse en Engelse revolutie zijn loten van dezelfde Puriteinse stam, streefden naar verandering met een beroep op de traditie en waren beide conservatief.

De Franse revolutie rekende af met de traditie en voldeed aan de definitie van Griewank: revolutionairen moeten bewust naar ideologische vernieuwing streven.

De Engelsen ontwikkelden als eerste een moderne politieke theorie die afweek van het op Aristoteles teruggaand republicanisme van de 16e en 17e eeuw. De Amerikaanse revolutie borduurde daarop voort door in hun grondwet de door Locke beschreven rechten van het individu te combineren met termen die waren ontleend aan het natuurrecht zoals dat door de 18e eeuwse philosophes was geïnterpreteerd.

In de 2e fase van de Nederlandse revolutie (1795-1806) hebben de verworvenheden van de drie voorafgaande revoluties een doorslaggevende rol gespeeld.

In alle vier revoluties wist de elite – rijke kooplieden, in Engeland ook landadel, in Frankrijk ook notables – haar positie uiteindelijk te consolideren. Wèl in samenwerking met andere groepen in de samenleving. De nationale verbondenheid en de gezamenlijke strijd tegen het despotisch bewind waren tijdens het ancien regime zeer ongebruikelijk.

De impact van de Franse Revolutie was het grootst. Daar had ook het absolutisme zijn hoogtepunt beleefd en was derhalve de hervorming het meest ingrijpend, ook al werd veel ervan later weer door Bonaparte teruggedraaid. Het Franse voorbeeld toont dat autoriteit en gezag niet langer vanzelfsprekend waren. In het revolutietijdvak werd niet alleen strijd geleverd tegen de standenstaat van het ancien regime, maar ontwaakte overal het nationale bewustzijn. De toekomst was voor lange tijd aan het nationalisme en de nationale staat.

 

Zelftoets

Vraag 1

Van de Sande en Wessels kiezen Griewanks definitie van een revolutie als uitgangspunt voor hun betoog. Tot welke conclusie voert hun toetsing van die definitie aan de Engelse, de Amerikaanse, de Franse en de Nederlandse revolutie? Verbinden de auteurs aan hun conclusie ook terminologische consequenties?

antwoord

Een van de elementen die Griewank wezenlijk acht voor een revolutie is het breukbesef bij de contemporaine betrokkenen, het verlangen met het verleden af te rekenen. Aan die voorwaarde blijkt alleen de Franse Revolutie te voldoen. De radicale vernieuwing als politiek ideaal is een betrekkelijk recent verschijnsel dat zich pas voor het eerst manifesteerde tijdens de Franse Revolutie. De deelnemers aan de Engelse en Amerikaanse ‘revoluties’ streefden over het algemeen gesproken geen breuk met het verleden na, maar presenteerden zich juist als herstellers van oude tradities die verloren dreigden te gaan. Wat het al dan niet aanwezig zijn van een zeker breukbesef betreft, kan worden gesignaleerd dat de Nederlandse revolutie veeleer een tweeslachtige positie inneemt. In de eerste fase, de patriottentijd, speelde de oriëntatie op het eigen Nederlandse verleden nog een belangrijke rol, al was tegelijkertijd ook al sprake van modernere invloeden zoals de doorwerking van het gedachtegoed van de politieke filosofie van de verlichting of dat van oudere Angelsaksische auteurs. De Bataafse Republiek betekende, juist wat de concrete staatkundige en staatsrechtelijke hervormingen betreft, wel in veel opzichten een duidelijke breuk met het verleden. Strikt genomen zou dat onderzoeksresultaat kunnen leiden tot een weigering om de termen ‘Engelse revolutie’ en ‘Amerikaanse revolutie’ te gebruiken. Toch blijven de auteurs van dit hoofdstuk zich conformeren aan de praktijk van het ingeburgerde spraakgebruik, al kiezen zij er wel voor om het gebruik van een hoofdletter exclusief te reserveren voor de Franse Revolutie, de moeder aller revoluties van het ancien régime.
Vraag 2

Beschrijf het aandeel van de puriteinen in de Engelse revolutie (1640-1660; 1688/1689) en hun invloed op de Amerikaanse revolutionairen.

antwoord

De relatie tussen de puriteinen en de Engelse revolutie is niet onomstreden. In navolging van Christopher Hill wordt de aanduiding ‘puriteinse revolutie’ tegenwoordig door historici meestal vermeden omdat deze ten onrechte de indruk wekt dat het gaat om een revolutie die de puriteinen zouden hebben ontketend teneinde een puriteinse samenleving te vestigen. De voorkeur gaat uit naar de term ‘Engelse revolutie’, waarbij de vroeger onderscheiden twee revoluties (1640-1660; 1688/1689) als stadia van één ontwikkelingsproces worden beschouwd. Daarmee is niet ontkend dat de puriteinen in dit proces een belangrijke rol hebben gespeeld. In de jaren veertig van de zeventiende eeuw verbonden zij zich met de voor haar privileges beduchte elite, die via het parlement oppositie voerde tegen de koning. Na verloop van tijd gingen de puriteinen de toon van dit verzet bepalen en in de republikeinse tijd van de Commonwealth (1649-1659) maakten zij zelfs volledig de dienst uit. Na de restauratie waren zij politiek uitgerangeerd, maar de ideeën die puriteinse auteurs, onder wie Lawson, tijdens de Commonwealth-periode hadden ontwikkeld, zijn van grote invloed geweest op de politieke theorievorming die later, tijdens de Glorious Revolution, in de praktijk zou worden gebracht. Locke heeft kunnen voortbouwen op grondslagen die puriteinse theoretici in de jaren vijftig van de zeventiende eeuw hadden gelegd. De nawerking van de republikeinse theorieën is ook terug te vinden in de motivering van het verzet door de Amerikaanse opstandelingen, met name in hun beroep op hun ‘birthrights’.
Vraag 3

Geef een overzicht van de achteraf als ‘conservatief’ aan te merken elementen in de Engelse, Amerikaanse en Franse Revolutie. Laat dat voorafgaan door een korte uiteenzetting over de betekenis die u aan de term ‘conservatief’ toekent.

antwoord

Over wat in historisch perspectief als ‘conservatief’ valt aan te merken, kan worden getwist. Het is bijvoorbeeld goed te verdedigen om de term van toepassing te verklaren op de tegenstanders van religieuze tolerantie. Dit leidt echter tot een complicatie doordat de opkomende ‘moderne’ staat in de zestiende en zeventiende eeuw bijna overal de centralisatie heeft gecombineerd met het afdwingen van religieuze uniformiteit (zie in dit verband ook hoofdstuk 11). Echter, alle interpretatieverschillen ten spijt bestaat er toch ook een communis opinio: conservatief is in elk geval het verzet tegen de opkomst van een gecentraliseerd en bureaucratisch staatsbestel, dat een eind maakte aan de bevoorrechting van bepaalde groepen personen, standen en corporaties. De conservatieve oppositie moet dus onder meer gezocht worden bij de in hun privileges bedreigde groepen. In het geval van de Engelse revolutie(s) betreft het met name de gentry en de rijke kooplieden, die de serie krachtmetingen met de koning in de periode 1640-1688 afsloten met hun uiteindelijke overwinning tijdens de Glorious Revolution: zij hadden zowel de aanval van het vorstelijk absolutisme als de radicale hervormingsplannen van de Levellers en Diggers definitief weten af te weren. De Amerikaanse revolutionairen zijn te onderscheiden in een vooruitstrevende kleine burgerij en een elite die er alleen op uit was haar eigen positie veilig te stellen. Ook van deze revolutie heeft vooral de elite de vruchten geplukt. De tegenstelling conservatief-progressief kwam met name naar voren tijdens de discussies over de nieuwe grondwet, toen voor- en tegenstanders van een sterk centraal gezag tot een compromis moesten zien te komen. Het historische onderzoek na de Tweede Wereldoorlog heeft duidelijk gemaakt dat de Franse Revolutie niet alleen of hoofdzakelijk het werk is geweest van een progressieve, kapitalistische bourgeoisie. De opmaat werd gespeeld door de aristocratie, die de koning ertoe dwong na 175 jaar de Staten-Generaal weer bijeen te roepen in de hoop haar privileges te kunnen beschermen. Het initiatief vergleed al gauw naar de derde stand, die blijkens analysen van de ‘cahiers de doléances’ minder progressief was dan vroeger werd aangenomen. Op het platteland ontstond groot verzet tegen de vernieuwingen, hetgeen in Normandië, Bretagne en de Vendée zelfs de omvang van een contrarevolutie aannam.
Vraag 4

Lees het hierna volgende fragment uit een brief van de Amerikaanse politicus Thomas Jefferson (1743-1826) aan James Madison.

Paris Dec. 20. 1787

[…] The season admitting only of operations in the Cabinet, and these being in a great measure secret, I have little to fill a letter. I will therefore make up the deficiency by adding a few words on the Constitution proposed by our Convention. I like much the general idea of framing a government which should go on of itself peaceably, without needing continual recurrence to the state legislatures. I like the organization of the government into Legislative, Judiciary and Executive. I like the power given the Legislature to levy taxes; and for that reason solely approve of the greater house being chosen by the people directly. For tho’ I think a house chosen by them will be very ill qualified to legislate for the Union, for foreign nations &c. yet this evil does not weigh against the good of preserving inviolate the fundamental principle that the people are not to be taxed but by representatives chosen immediately by themselves. I am captivated by the compromise of the opposite claims of the great and little states, of the latter to the equal, and the former to proportional influence. I am much pleased too with the substitution of the method of voting by persons, instead of that of voting by states […]. I will now add what I do not like. First the omission of a bill of rights […]. The second feature I dislike, and greatly dislike, is the abandonment in every instance of the necessity of rotation in office, and most particularly in the case of the President. Experience concurs with reason in concluding that the first magistrate will always be reelected if the constitution permits it. He is then an officer for life. This once observed it becomes of so much consequence to certain nations to have a friend or a foe at the head of our affairs that they will interfere with money and with arms. A Galloman or an Angloman will be supported by the nation he befriends. If once elected, and at second or third election outvoted by one or two votes, he will pretend false votes, foul play, hold possesion of the reins of government, be supported by the states voting for him, especially if they are the central ones lying in a compact body themselves and separating their opponents: and they will be aided by one nation of Europe, while the majority are aided by another. Reflect on all the instances in history ancient and modern, of elective monarchies, and say if they do not give foundation for my fears, the Roman emperors, the popes, while they were of any importance, the German emperors till they came hereditary in practice, the kings of Poland, the Deys of the Ottoman dependancies. […]Fragment uit een brief van Thomas Jefferson aan James Madison 

a. Jefferson toont zich ingenomen met ‘the compromise of the opposite claims of the great and little states’. Op welke regeling doelt hij?

antwoord

In de Senaat hebben de kleine staten evenveel stemmen als de grote staten. In het Huis van Afgevaardigden daarentegen is het aantal afgevaardigden evenredig aan het inwonertal van een staat.

b. Een van Jeffersons kritiekpunten op de grondwet betreft ‘the omission of a bill of rights’. Dit bezwaar werd door velen gedeeld en is er mede de oorzaak van geweest dat een aantal staten aanvankelijk heeft geweigerd de nieuwe grondwet te aanvaarden. Welke oplossing vond men tenslotte voor dit probleem?

antwoord

De Bill of Rights werd in 1791 toegevoegd aan de Constitutie. Opmerkelijk is dat in hetzelfde jaar de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen, die was opgesteld in 1789, als preambule aan de eerste Franse grondwet werd gekoppeld.

c. Over welke gevaren die de jonge Amerikaanse republiek bedreigen, spreekt Jefferson in dit fragment zijn bezorgdheid uit?

antwoord

Jefferson kent een grote waarde toe aan het rouleren van ambten als middel tegen verslapping en corruptie. Die opvatting is vanouds een belangrijk element van het republikeinse gedachtegoed geweest. Voor het hoogste ambt in de Amerikaanse republiek geldt de noodzaak van frequente wisseling wel heel in het bijzonder. Wanneer de president onbeperkt herkozen kan worden, zal de republiek volgens Jefferson de gedaante gaan aannemen van een keuzemonarchie. Hij vreest dat de herverkiezingen bedrog en rivaliteit tussen de staten zullen uitlokken. Bovendien is de kans groot dat buitenlandse mogendheden de gelegenheid aangrijpen om in troebel water te gaan vissen. Overigens heeft Jefferson ook op dit punt zijn zin gekregen: de mogelijkheid tot verlenging van de ambtstermijn is later beperkt tot één herverkiezing.
Vraag 5

De auteurs van hoofdstuk 9 wijzen regelmatig op overeenkomsten tussen de vier behandelde revoluties. Er zijn echter ook verschillen. Noem twee punten of ontwikkelingen die niet in alle vier revoluties een rol hebben gespeeld.

antwoord

Er kunnen hier meerdere voorbeelden worden genoemd. Men kan bijvoorbeeld wijzen op het issue van de verhouding tussen kerk en staat. Tijdens de Engelse revolutie ageerden de puriteinen fel tegen de Anglicaanse staatskerk; tijdens de Franse Revolutie onteigende de Nationale Vergadering (de Constituante) het kerkelijk bezit en ging zij over tot de instelling van een staatskerk. Tijdens de tweede fase van de Nederlandse revolutie werd onder de Bataafse Republiek de scheiding van kerk en staat ingevoerd en ging men over tot de gelijkberechtiging van religieuze minderheden. In de Amerikaanse revolutie, daarentegen, speelden religieuze kwesties nauwelijks een rol. Een ander voorbeeld is de roep om landhervormingen en de onteigening van bezit. Hiervan is sprake zowel tijdens de radicale fase van de Engelse revolutie als de Franse Revolutie (1794-1795). In de Amerikaanse Constitutie van 1787 kreeg de bescherming van het individueel eigendom (ideeën die op John Locke teruggingen) echter een prominente plaats. De betreffende kwestie lijkt daarentegen nauwelijks te hebben gespeeld in de Nederlandse revolutie, de auteurs maken er althans geen melding van.
Vraag 6

Een belangrijke leider van de democratische vleugel tijdens de Brabantse Omwenteling in de Oostenrijkse Nederlanden was de advocaat Jan Frans Vonck. In de vroege fase van de Nederlandse patriottenbeweging speelde Joan Derk van der Capellen een vooraanstaande rol. Beiden waren niet alleen leiders doch hebben zelf ook politieke geschriften en pamfletten gepubliceerd.

a. Geef overeenkomsten en verschillen aan met betrekking tot de inspiratiebronnen van Vonck en Van der Capellen.

antwoord

Vonck beriep zich op ‘oude historische vrijheden’ en ook op de denkbeelden van de philosophes, zoals Montesquieu. Bij van der Capellen zien we iets vergelijkbaars, zij het dat hij zich daarnaast ook op Angelsaksische inspiratiebronnen beriep, zoals de denkbeelden van Richard Price en Joseph Priestley.

b. Van der Capellens geruchtmakende Aan het volk van Nederland (1781) bevat passages waarin de auteur oproept tot verzet met een beroep op oude privileges en wetten. We zouden de auteur dan als constitutionalistisch kunnen aanduiden. Toch treffen we ook passages aan die een abstractere geest ademen. Beargumenteer dit voor de volgende passage:

‘Alle mensen zyn vry geboren. De een heeft van nature over den anderen niets te zeggen. De eene mensch is wel wat verstandiger van geest of wat sterker van lighaam of wat ryker dan de andere; doch dit geeft hun, die verstandiger, sterker of ryker zyn, geen het minste regt om over de minderverstandigen, minder sterken, minder ryken te heerschen. God, onze gemeene vader, heeft de menschen geschapen om gelukkig te worden, en aan alle menschen, niemand uitgezonderd, de verpligting opgelegd, om elkanderen, zo veel in hun vermogen is, gelukkig te maken.’

Bron: [ J.D. van der Capellen], Aan het volk van Nederland (1781), 22-23.

antwoord

Van der Capellen beargumenteert hier een van nature bestaande gelijkheidsideaal, dat zou bestaan los van allerlei juridische, materiële of historische beperkingen en factoren. Voor een op standen gebaseerde ordening van de samenleving is in deze visie geen plaats. 1

Anton van de Sande en Leo Wessels

Veelvormige dynamiek – H00

Europa, 1450-1800. Traditie en vernieuwing, eenheid en verscheidenheid Dertien bijdragen van veertien auteurs, schetsend een aantal belangrijke en karakteristieke ontwikkelingen in (en rond) Europa in de periode van circa 1450 tot circa 1800. Bestaat er een...

Veelvormige dynamiek – H01

Bevolking, economie en sociale verhoudingen - divergente ontwikkelingen in Europa Inleiding Dit hoofdstuk gaat over de ingrijpende verschuivingen die in Europa na 1500 plaats vonden op het gebied van bevolking, economie en sociale verhoudingen. Het blijkt dat...

Veelvormige dynamiek – H04

De staat in opmars (vijftiende en zeventiende eeuw) Introductie De auteur, Maarten Prak, behandelt het moderniseringsproces in de diverse Europese staten en de belangrijke rol daarbij van de diverse betrokken vorsten, de standen en andere maatschappelijke...

Veelvormige dynamiek – H05

Politiek denken in de vroegmoderne tijd Inleiding Dit hoofdstuk is gewijd aan het politiek denken of de politieke theorie in de vroegmoderne tijd. Het is van belang om u te realiseren dat belangrijke essentiële elementen van de politieke theorie en het...

Veelvormige dynamiek – H08

Politieke theorie; 1650-1800 In de inleiding van dit hoofdstuk wordt het belangrijke onderscheid tussen een ‘ascending’ en ‘descending theory of government’ aan de orde gesteld en toegelicht. Dit onderscheid komt later in dit hoofdstuk, aan de hand van concrete...

Veelvormige dynamiek – H11

Kerk en religie in het confessionele tijdperk Introductie Centraal thema is hier hoe de oude rooms-katholieke kerk en de diverse nieuwe protestantse kerken (de nadruk ligt in dit geval op de lutherse, calvinistische en anglicaanse kerk) na de scheuring in het...

Veelvormige dynamiek – H12

De wetenschappelijke revolutie Introductie In dit hoofdstuk handelt het opnieuw om traditie en vernieuwing, maar ook om de overgang van geocentrisme naar , de weg van astronomie naar fysica, de betekenis...

Veelvormige dynamiek – H13

Rede en openbaring in de Verlichting Het laatste hoofdstuk van het handboek gaat over de Verlichting, die ook al in eerdere hoofdstukken ter sprake is gekomen. De auteur van dit hoofdstuk, Jan Wim Buisman, behandelt de Verlichting aan de hand van een aantal...
Print Friendly, PDF & Email
  1. Overigens heeft Van der Capellen op andere momenten ook uitlatingen gedaan die heel anders doen vermoeden, doch dat is in dit kader verder niet aan de orde. Zie L.H.M. Wessels, ‘Over invloed en traditie. Een plaatsbepaling van Joan Derk van der Capellen’, in: E.A. van Dijk e.a. (eds.), De wekker van de Nederlandse natie, Joan Derk van de Capellen (1741-1784)(Zwolle 1984) 121-138; idem, ‘Tradition et Lumières in politicis. Quelques remarques sur argumentation et position des Patriotes aux Provinces-Unies à l’aube de la Révolution (1780-1787)’ (= conférence tenue pour le Executive Committee Meeting de l’International Society for Eighteenth-Century Studies), in: Documentatieblad Werkgroep Achttiende Eeuw, 19 (1987) 2, 171-193. Dat samengaan van oud en nieuw, ook, of misschien wel juist ook, op het niveau van politieke argumentatie, was overigens schering en inslag bij de politieke leiders in deze periode, zowel aan de zijde van gevestigde regimes als aan de kant van opposanten.